Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. slaap:
  2. slapen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor slaap in het Nederlands

slaap:

slaap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de slaap
    de slaap
    • slaap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de slaap
    – elk van de twee zijvlakken tussen je ogen en je oren 1
    de slaap
    – elk van de twee zijvlakken tussen je ogen en je oren 1
    • slaap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • ik word al grijs bij de slapen1
  3. de slaap
    – toestand waarin je niets merkt van je omgeving 1
    de slaap
    – toestand waarin je niets merkt van je omgeving 1
    • slaap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • hij viel in een diepe slaap1

Verwante woorden van "slaap":


Verwante definities voor "slaap":

  1. elk van de twee zijvlakken tussen je ogen en je oren1
    • ik word al grijs bij de slapen1
  2. toestand waarin je niets merkt van je omgeving1
    • hij viel in een diepe slaap1

slaap vorm van slapen:

slapen werkwoord (slaap, slaapt, sliep, sliepen, geslapen)

  1. slapen
    slapen; meuren; pitten; maffen
    • slapen werkwoord (slaap, slaapt, sliep, sliepen, geslapen)
    • meuren werkwoord (meur, meurt, meurde, meurden, gemeurd)
    • pitten werkwoord (pit, pitte, pitten, gepit)
    • maffen werkwoord (maf, maft, mafte, maften, gemaft)
  2. slapen
    – in een toestand zijn dat je niets van je omgeving merkt 1
    slapen
    – in een toestand zijn dat je niets van je omgeving merkt 1
    • slapen werkwoord (slaap, slaapt, sliep, sliepen, geslapen)
      • de baby ligt lekker te slapen1
  3. slapen
    – tintelen en gevoelloos zijn 1
    slapen
    – tintelen en gevoelloos zijn 1
    • slapen werkwoord (slaap, slaapt, sliep, sliepen, geslapen)
      • als ik te lang stilzit, slaapt mijn been1

Conjugations for slapen:

o.t.t.
  1. slaap
  2. slaapt
  3. slaapt
  4. slapen
  5. slapen
  6. slapen
o.v.t.
  1. sliep
  2. sliep
  3. sliep
  4. sliepen
  5. sliepen
  6. sliepen
v.t.t.
  1. heb geslapen
  2. hebt geslapen
  3. heeft geslapen
  4. hebben geslapen
  5. hebben geslapen
  6. hebben geslapen
v.v.t.
  1. had geslapen
  2. had geslapen
  3. had geslapen
  4. hadden geslapen
  5. hadden geslapen
  6. hadden geslapen
o.t.t.t.
  1. zal slapen
  2. zult slapen
  3. zal slapen
  4. zullen slapen
  5. zullen slapen
  6. zullen slapen
o.v.t.t.
  1. zou slapen
  2. zou slapen
  3. zou slapen
  4. zouden slapen
  5. zouden slapen
  6. zouden slapen
en verder
  1. ben geslapen
  2. bent geslapen
  3. is geslapen
  4. zijn geslapen
  5. zijn geslapen
  6. zijn geslapen
diversen
  1. slaap!
  2. slaapt!
  3. geslapen
  4. slapend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "slapen":


Verwante definities voor "slapen":

  1. in een toestand zijn dat je niets van je omgeving merkt1
    • de baby ligt lekker te slapen1
  2. tintelen en gevoelloos zijn1
    • als ik te lang stilzit, slaapt mijn been1

Verwante synoniemen voor slaap