Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor treuzelaar in het Nederlands

treuzelaar:

treuzelaar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de treuzelaar
    de sijsjeslijmer; treuzelkous; de hannes; de slak; de teut; talmer; de sukkel; de treuzelaar; de treuzel
    • sijsjeslijmer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • treuzelkous [znw.] zelfstandig naamwoord
    • hannes [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • slak [de ~] zelfstandig naamwoord
    • teut [de ~] zelfstandig naamwoord
    • talmer [znw.] zelfstandig naamwoord
    • sukkel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • treuzelaar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • treuzel [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. de treuzelaar
    slome; de treuzelaar; de zoutzak
    • slome [znw.] zelfstandig naamwoord
    • treuzelaar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zoutzak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "treuzelaar":

  • treuzelaars