Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor vrijer in het Nederlands

vrijer:

vrijer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de vrijer
    de vrijer; de liefhebber; de minnaar; de aanbidder
    • vrijer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • liefhebber [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • minnaar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • aanbidder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "vrijer":


vrijer vorm van vrij:

vrij bijvoeglijk naamwoord

  1. vrij
    vrij; loos; zonder taak
  2. vrij
    vrij; losbandig; ongebonden; ongebreideld; bandeloos
  3. vrij
    vrij; in vrijheid
  4. vrij
    oprecht; open; onomwonden; onbewimpeld; ronduit; onverholen; vrij; openhartig; vrijelijk; vrijuit
  5. vrij
    vrij
    • vrij bijvoeglijk naamwoord
  6. vrij
    – als je niet naar het werk of naar school hoeft 1
    vrij
    – als je niet naar het werk of naar school hoeft 1
    • vrij bijvoeglijk naamwoord
      • ik ben vandaag vrij1
  7. vrij
    – door niets of niemand beperkt of gehinderd 1
    vrij
    – door niets of niemand beperkt of gehinderd 1
    • vrij bijvoeglijk naamwoord
      • de weg was versperd maar nu is hij weer vrij1
  8. vrij
    – het niet hebben 1
    vrij
    – het niet hebben 1
    • vrij bijvoeglijk naamwoord
      • de zieke is vrij van koorts1
  9. vrij
    – kunnen gaan en staan waar je wilt 1
    vrij
    – kunnen gaan en staan waar je wilt 1
    • vrij bijvoeglijk naamwoord
      • hij zat in de gevangenis, maar nu is hij weer vrij1
  10. vrij
    – niet in gebruik of besproken 1
    vrij
    – niet in gebruik of besproken 1
    • vrij bijvoeglijk naamwoord
      • is deze tafel nog vrij?1
  11. vrij
    – niet verlegen, een beetje brutaal 1
    vrij
    – niet verlegen, een beetje brutaal 1
    • vrij bijvoeglijk naamwoord
      • zij gaf iedereen een zoen, ze is erg vrij1

Verwante woorden van "vrij":


Antoniemen van "vrij":


Verwante definities voor "vrij":

  1. als je niet naar het werk of naar school hoeft1
    • ik ben vandaag vrij1
  2. door niets of niemand beperkt of gehinderd1
    • de weg was versperd maar nu is hij weer vrij1
  3. het niet hebben1
    • de zieke is vrij van koorts1
  4. kunnen gaan en staan waar je wilt1
    • hij zat in de gevangenis, maar nu is hij weer vrij1
  5. niet in gebruik of besproken1
    • is deze tafel nog vrij?1
  6. niet verlegen, een beetje brutaal1
    • zij gaf iedereen een zoen, ze is erg vrij1