Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor zorgen in het Nederlands

zorgen:

zorgen werkwoord (zorg, zorgt, zorgde, zorgden, gezorgd)

  1. zorgen
    zorgen; zorg dragen
  2. zorgen
    zorgen; leiden tot iets
  3. zorgen
    – het laten gebeuren 1
    zorgen
    – het laten gebeuren 1
    • zorgen werkwoord (zorg, zorgt, zorgde, zorgden, gezorgd)
      • zorg dat je op tijd komt1
  4. zorgen
    – moeite doen om iets of iemand in een goede toestand te brengen of te houden 1
    zorgen
    – moeite doen om iets of iemand in een goede toestand te brengen of te houden 1
    • zorgen werkwoord (zorg, zorgt, zorgde, zorgden, gezorgd)
      • Sandra zorgt voor het konijn1

Conjugations for zorgen:

o.t.t.
  1. zorg
  2. zorgt
  3. zorgt
  4. zorgen
  5. zorgen
  6. zorgen
o.v.t.
  1. zorgde
  2. zorgde
  3. zorgde
  4. zorgden
  5. zorgden
  6. zorgden
v.t.t.
  1. heb gezorgd
  2. hebt gezorgd
  3. heeft gezorgd
  4. hebben gezorgd
  5. hebben gezorgd
  6. hebben gezorgd
v.v.t.
  1. had gezorgd
  2. had gezorgd
  3. had gezorgd
  4. hadden gezorgd
  5. hadden gezorgd
  6. hadden gezorgd
o.t.t.t.
  1. zal zorgen
  2. zult zorgen
  3. zal zorgen
  4. zullen zorgen
  5. zullen zorgen
  6. zullen zorgen
o.v.t.t.
  1. zou zorgen
  2. zou zorgen
  3. zou zorgen
  4. zouden zorgen
  5. zouden zorgen
  6. zouden zorgen
diversen
  1. zorg!
  2. zorgt!
  3. gezorgd
  4. zorgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zorgen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de zorgen
    de problemen; de moeilijkheden; de zorgen; de sores
    • problemen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • moeilijkheden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • zorgen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • sores [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Verwante woorden van "zorgen":


Verwante definities voor "zorgen":

  1. het laten gebeuren1
    • zorg dat je op tijd komt1
  2. moeite doen om iets of iemand in een goede toestand te brengen of te houden1
    • Sandra zorgt voor het konijn1

zorg:

zorg [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de zorg
    de bezorgdheid; de zorg; de verontrusting; de bekommernis; de ongerustheid; de kommer
  2. de zorg
    de verzorging; de zorg; de verpleging
    • verzorging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • zorg [de ~] zelfstandig naamwoord
    • verpleging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. de zorg
    het beheer; het toezicht; de controle; de bewaking; de zeggenschap; de hoede; de zorg; de bescherming
    • beheer [het ~] zelfstandig naamwoord
    • toezicht [het ~] zelfstandig naamwoord
    • controle [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bewaking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • zeggenschap [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • hoede [de ~] zelfstandig naamwoord
    • zorg [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bescherming [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  4. de zorg
    de verzorging; de zorg
    • verzorging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • zorg [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. de zorg
    – angst dat het verkeerd af zal lopen 1
    de zorg
    – angst dat het verkeerd af zal lopen 1
    • zorg [de ~] zelfstandig naamwoord
      • hij had veel zorg over zijn drie kinderen1

Verwante woorden van "zorg":


Verwante definities voor "zorg":

  1. angst dat het verkeerd af zal lopen1
    • hij had veel zorg over zijn drie kinderen1

Verwante synoniemen voor zorgen