Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor arbeid in het Nederlands

arbeid:

arbeid [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de arbeid
    de arbeid; de job; de karwei
    • arbeid [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • job [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • karwei [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. de arbeid
    het werk; de arbeid; de taak; de werkzaamheid; het vak; de inspanning; het ambacht; de bezigheid
    • werk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • arbeid [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • taak [de ~] zelfstandig naamwoord
    • werkzaamheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • vak [het ~] zelfstandig naamwoord
    • inspanning [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • ambacht [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bezigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. de arbeid
    de werkzaamheid; de activiteit; de bezigheid; de bedrijvigheid; de arbeid
  4. de arbeid
    de arbeid
    • arbeid [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. de arbeid
    – wat je doet om geld te verdienen 1
    het werk; de arbeid
    – wat je doet om geld te verdienen 1
    • werk [het ~] zelfstandig naamwoord
      • hij is zonder werk1
    • arbeid [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • we moeten eens aan de arbeid1

Verwante woorden van "arbeid":


Alternatieve synoniemen voor "arbeid":


Antoniemen van "arbeid":


Verwante definities voor "arbeid":

  1. wat je doet om geld te verdienen1
    • we moeten eens aan de arbeid1

arbeid vorm van arbeiden:

arbeiden werkwoord (arbeid, arbeidt, arbeidde, arbeidden, gearbeid)

  1. arbeiden
    werken; arbeiden
    • werken werkwoord (werk, werkt, werkte, werkten, gewerkt)
    • arbeiden werkwoord (arbeid, arbeidt, arbeidde, arbeidden, gearbeid)

Conjugations for arbeiden:

o.t.t.
  1. arbeid
  2. arbeidt
  3. arbeidt
  4. arbeiden
  5. arbeiden
  6. arbeiden
o.v.t.
  1. arbeidde
  2. arbeidde
  3. arbeidde
  4. arbeidden
  5. arbeidden
  6. arbeidden
v.t.t.
  1. heb gearbeid
  2. hebt gearbeid
  3. heeft gearbeid
  4. hebben gearbeid
  5. hebben gearbeid
  6. hebben gearbeid
v.v.t.
  1. had gearbeid
  2. had gearbeid
  3. had gearbeid
  4. hadden gearbeid
  5. hadden gearbeid
  6. hadden gearbeid
o.t.t.t.
  1. zal arbeiden
  2. zult arbeiden
  3. zal arbeiden
  4. zullen arbeiden
  5. zullen arbeiden
  6. zullen arbeiden
o.v.t.t.
  1. zou arbeiden
  2. zou arbeiden
  3. zou arbeiden
  4. zouden arbeiden
  5. zouden arbeiden
  6. zouden arbeiden
diversen
  1. arbeid!
  2. arbeidt!
  3. gearbeid
  4. arbeidende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "arbeiden":


Verwante synoniemen voor arbeid