Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor arbeiders in het Nederlands

arbeiders:

arbeiders [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de arbeiders
    de arbeiders; de werklieden; de werklui
    • arbeiders [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • werklieden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • werklui [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Verwante woorden van "arbeiders":


arbeiders vorm van arbeider:

arbeider [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de arbeider
    de werkman; de arbeider; de werkkracht; de werker
    • werkman [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • arbeider [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • werkkracht [de ~] zelfstandig naamwoord
    • werker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de arbeider
    de werknemer; de medewerker; het personeelslid; de klerk; de arbeidskracht; de arbeider; de werkkracht
  3. de arbeider
    de arbeider
    • arbeider [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. de arbeider
    – iemand die lichamelijk werk doet waar weinig opleiding voor nodig is 1
    de arbeider
    – iemand die lichamelijk werk doet waar weinig opleiding voor nodig is 1
    • arbeider [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • er werkten in 1900 veel arbeiders in de fabrieken1

Verwante woorden van "arbeider":


Verwante definities voor "arbeider":

  1. iemand die lichamelijk werk doet waar weinig opleiding voor nodig is1
    • er werkten in 1900 veel arbeiders in de fabrieken1

Verwante synoniemen voor arbeiders