Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor bedrog in het Nederlands

bedrog:

bedrog [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het bedrog
    de leugen; het bedrog; de onwaarheid
    • leugen [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bedrog [het ~] zelfstandig naamwoord
    • onwaarheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. het bedrog
    de misleiding; de oplichterij; het bedrog; de zwendel
  3. het bedrog
    het bedrog; de nep; de zwendelarij; de oplichterij; de knoeierij
    • bedrog [het ~] zelfstandig naamwoord
    • nep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zwendelarij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • oplichterij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • knoeierij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  4. het bedrog
    het bedrog
    • bedrog [het ~] zelfstandig naamwoord
  5. het bedrog
    – iets gemeens en oneerlijks 1
    het bedrog
    – iets gemeens en oneerlijks 1
    • bedrog [het ~] zelfstandig naamwoord
      • het bedrog van de boekhouder is uitgekomen1

Alternatieve synoniemen voor "bedrog":


Verwante definities voor "bedrog":

  1. iets gemeens en oneerlijks1
    • het bedrog van de boekhouder is uitgekomen1