Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor blok in het Nederlands

blok:

blok [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het blok
    het huizenblok; het blok
    • huizenblok [het ~] zelfstandig naamwoord
    • blok [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. het blok
    het blok; het hakblok; snijblok; vleesblok; het slagersblok
  3. het blok
    – aantal huizen aan elkaar 1
    het blok
    – aantal huizen aan elkaar 1
    • blok [het ~] zelfstandig naamwoord
      • we lopen een blokje om1
  4. het blok
    – hoekig stuk 1
    het blok
    – hoekig stuk 1
    • blok [het ~] zelfstandig naamwoord
      • dit is een blok hout voor de open haard1
  5. het blok
    – vierkant motiefje 1
    het blok
    – vierkant motiefje 1
    • blok [het ~] zelfstandig naamwoord
      • hij schilderde blokjes langs de rand1

blok [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de blok
    speelgoedblok; de blok
  2. de blok
    de blok
    • blok [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "blok":


Verwante definities voor "blok":

  1. aantal huizen aan elkaar1
    • we lopen een blokje om1
  2. hoekig stuk1
    • dit is een blok hout voor de open haard1
  3. vierkant motiefje1
    • hij schilderde blokjes langs de rand1

blok vorm van blokken:

blokken werkwoord (blok, blokt, blokte, blokten, geblokt)

  1. blokken
    hengsten; hard studeren; blokken
    • hengsten werkwoord (hengst, hengstte, hengstten, gehengst)
    • hard studeren werkwoord
    • blokken werkwoord (blok, blokt, blokte, blokten, geblokt)
  2. blokken
    studeren; leren; blokken
    • studeren werkwoord (studeer, studeert, studeerde, studeerden, gestudeerd)
    • leren werkwoord (leer, leert, leerde, leerden, geleerd)
    • blokken werkwoord (blok, blokt, blokte, blokten, geblokt)

Conjugations for blokken:

o.t.t.
  1. blok
  2. blokt
  3. blokt
  4. blokken
  5. blokken
  6. blokken
o.v.t.
  1. blokte
  2. blokte
  3. blokte
  4. blokten
  5. blokten
  6. blokten
v.t.t.
  1. heb geblokt
  2. hebt geblokt
  3. heeft geblokt
  4. hebben geblokt
  5. hebben geblokt
  6. hebben geblokt
v.v.t.
  1. had geblokt
  2. had geblokt
  3. had geblokt
  4. hadden geblokt
  5. hadden geblokt
  6. hadden geblokt
o.t.t.t.
  1. zal blokken
  2. zult blokken
  3. zal blokken
  4. zullen blokken
  5. zullen blokken
  6. zullen blokken
o.v.t.t.
  1. zou blokken
  2. zou blokken
  3. zou blokken
  4. zouden blokken
  5. zouden blokken
  6. zouden blokken
diversen
  1. blok!
  2. blokt!
  3. geblokt
  4. blokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

blokken [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het blokken
    studeren; het leren; het blokken; bekwamen
    • studeren [znw.] zelfstandig naamwoord
    • leren [het ~] zelfstandig naamwoord
    • blokken [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bekwamen [znw.] zelfstandig naamwoord

blokken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de blokken
    de blokken; de hakblokken
    • blokken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • hakblokken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Verwante woorden van "blokken":


Verwante synoniemen voor blok