Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor delen in het Nederlands

delen:

delen werkwoord (deel, deelt, deelde, deelden, gedeeld)

  1. delen
    splitsen; delen; opsplitsen; opdelen
    • splitsen werkwoord (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)
    • delen werkwoord (deel, deelt, deelde, deelden, gedeeld)
    • opsplitsen werkwoord (splits op, splitst op, splitste op, splitsten op, opgesplitst)
    • opdelen werkwoord (deel op, deelt op, deelde op, deelden op, opgedeeld)
  2. delen
    delen
    • delen werkwoord (deel, deelt, deelde, deelden, gedeeld)
  3. delen
    – iedereen er iets van geven 1
    delen
    – iedereen er iets van geven 1
    • delen werkwoord (deel, deelt, deelde, deelden, gedeeld)
      • zij moesten de zak snoep met elkaar delen1
  4. delen
    – rekenkundige handeling 1
    delen
    – rekenkundige handeling 1
    • delen werkwoord (deel, deelt, deelde, deelden, gedeeld)
      • kun je dit getal door twee delen?1
  5. delen
    – het in stukken splitsen 1
    delen
    – het in stukken splitsen 1
    • delen werkwoord (deel, deelt, deelde, deelden, gedeeld)
      • ik deel de koek in twee stukken1

Conjugations for delen:

o.t.t.
  1. deel
  2. deelt
  3. deelt
  4. delen
  5. delen
  6. delen
o.v.t.
  1. deelde
  2. deelde
  3. deelde
  4. deelden
  5. deelden
  6. deelden
v.t.t.
  1. heb gedeeld
  2. hebt gedeeld
  3. heeft gedeeld
  4. hebben gedeeld
  5. hebben gedeeld
  6. hebben gedeeld
v.v.t.
  1. had gedeeld
  2. had gedeeld
  3. had gedeeld
  4. hadden gedeeld
  5. hadden gedeeld
  6. hadden gedeeld
o.t.t.t.
  1. zal delen
  2. zult delen
  3. zal delen
  4. zullen delen
  5. zullen delen
  6. zullen delen
o.v.t.t.
  1. zou delen
  2. zou delen
  3. zou delen
  4. zouden delen
  5. zouden delen
  6. zouden delen
en verder
  1. is gedeeld
  2. zijn gedeeld
diversen
  1. deel!
  2. deelt!
  3. gedeeld
  4. delend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

delen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de delen
    de stukken; de delen; de segmenten; de porties; de parten; de barrels; de partjes
    • stukken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • delen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • segmenten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • porties [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • parten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • barrels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • partjes [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Verwante woorden van "delen":


Alternatieve synoniemen voor "delen":


Verwante definities voor "delen":

  1. iedereen er iets van geven1
    • zij moesten de zak snoep met elkaar delen1
  2. rekenkundige handeling1
    • kun je dit getal door twee delen?1
  3. het in stukken splitsen1
    • ik deel de koek in twee stukken1

delen vorm van del:

del [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de del
    de slet; de totebel; de lellebel; de snol; de del
    • slet [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • totebel [de ~] zelfstandig naamwoord
    • lellebel [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • snol [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • del [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. de del
    de duinvallei; de del; de duinpan
    • duinvallei [de ~] zelfstandig naamwoord
    • del [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • duinpan [de ~] zelfstandig naamwoord

del [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de del
    – ordinaire vrouw die mannen versiert 1
    de del
    – ordinaire vrouw die mannen versiert 1
    • del [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
      • zijn dochter is een echte del1

Verwante woorden van "del":


Verwante definities voor "del":

  1. ordinaire vrouw die mannen versiert1
    • zijn dochter is een echte del1

Verwante synoniemen voor delen