Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor dop in het Nederlands

dop:

dop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de dop
    de bolster; de schaal; de schil; de dop
    • bolster [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schaal [de ~] zelfstandig naamwoord
    • schil [de ~] zelfstandig naamwoord
    • dop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de dop
    de dop; de sluitdop
    • dop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • sluitdop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. de dop
    de deksel; de stolp; de dop; het boerenhuis; de kaasstolp; stolphuis; stulpkooi
    • deksel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stolp [de ~] zelfstandig naamwoord
    • dop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • boerenhuis [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kaasstolp [de ~] zelfstandig naamwoord
    • stolphuis [znw.] zelfstandig naamwoord
    • stulpkooi [znw.] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "dop":


doppen:

doppen werkwoord (dop, dopt, dopte, dopten, gedopt)

  1. doppen
    pellen; doppen
    • pellen werkwoord (pel, pelt, pelde, pelden, gepeld)
    • doppen werkwoord (dop, dopt, dopte, dopten, gedopt)

Conjugations for doppen:

o.t.t.
  1. dop
  2. dopt
  3. dopt
  4. doppen
  5. doppen
  6. doppen
o.v.t.
  1. dopte
  2. dopte
  3. dopte
  4. dopten
  5. dopten
  6. dopten
v.t.t.
  1. heb gedopt
  2. hebt gedopt
  3. heeft gedopt
  4. hebben gedopt
  5. hebben gedopt
  6. hebben gedopt
v.v.t.
  1. had gedopt
  2. had gedopt
  3. had gedopt
  4. hadden gedopt
  5. hadden gedopt
  6. hadden gedopt
o.t.t.t.
  1. zal doppen
  2. zult doppen
  3. zal doppen
  4. zullen doppen
  5. zullen doppen
  6. zullen doppen
o.v.t.t.
  1. zou doppen
  2. zou doppen
  3. zou doppen
  4. zouden doppen
  5. zouden doppen
  6. zouden doppen
diversen
  1. dop!
  2. dopt!
  3. gedopt
  4. doppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "doppen":