Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor geroddel in het Nederlands

geroddel:

geroddel [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het geroddel
    de kwaadsprekerij; de lastering; de roddel; de achterklap; het geroddel; de roddelpraat; de laster; het lasterpraatje; zwartmaken
  2. het geroddel
    het gepraat; het geroddel
    • gepraat [het ~] zelfstandig naamwoord
    • geroddel [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. het geroddel
    de klap; de roddels; de roddelpraat; de roddel; de praatjes; de achterklap; het geroddel; het geklets; geklep; de klets; het geklap
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • roddels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • roddelpraat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • roddel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • praatjes [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • achterklap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • geroddel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • geklets [het ~] zelfstandig naamwoord
    • geklep [znw.] zelfstandig naamwoord
    • klets [de ~] zelfstandig naamwoord
    • geklap [het ~] zelfstandig naamwoord