Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. kaken:
  2. kak:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor kaken in het Nederlands

kaken:

kaken werkwoord (kaak, kaakt, kaakte, kaakten, gekaakt)

  1. kaken
    vis kaken; uitsnijden; kaken
    • vis kaken werkwoord
    • uitsnijden werkwoord (snijd uit, snijdt uit, sneed uit, sneden uit, uitgesneden)
    • kaken werkwoord (kaak, kaakt, kaakte, kaakten, gekaakt)

Conjugations for kaken:

o.t.t.
  1. kaak
  2. kaakt
  3. kaakt
  4. kaken
  5. kaken
  6. kaken
o.v.t.
  1. kaakte
  2. kaakte
  3. kaakte
  4. kaakten
  5. kaakten
  6. kaakten
v.t.t.
  1. heb gekaakt
  2. hebt gekaakt
  3. heeft gekaakt
  4. hebben gekaakt
  5. hebben gekaakt
  6. hebben gekaakt
v.v.t.
  1. had gekaakt
  2. had gekaakt
  3. had gekaakt
  4. hadden gekaakt
  5. hadden gekaakt
  6. hadden gekaakt
o.t.t.t.
  1. zal kaken
  2. zult kaken
  3. zal kaken
  4. zullen kaken
  5. zullen kaken
  6. zullen kaken
o.v.t.t.
  1. zou kaken
  2. zou kaken
  3. zou kaken
  4. zouden kaken
  5. zouden kaken
  6. zouden kaken
en verder
  1. is gekaakt
diversen
  1. kaak!
  2. kaakt!
  3. gekaakt
  4. kakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "kaken":


kak:

kak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de kak
    de poep; de schijt; de stront; de drek; de kak
    • poep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schijt [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stront [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • drek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "kak":


Verwante synoniemen voor kaken