Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor maat in het Nederlands

maat:

maat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de maat
    – hoe groot het is 1
    de dimensie
    – afmeting 1
    • dimensie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
      • de doos heeft drie dimensies: lengte, breedte en hoogte1
    de omvang; de grootte; het formaat
    • omvang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • grootte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • formaat [het ~] zelfstandig naamwoord
    de maat; de mate
    – hoe groot het is 1
    • maat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • welke maat schoenen heb je?1
    • mate [de ~] zelfstandig naamwoord
      • in zekere mate heeft hij gelijk1
    de afmeting
    – hoe lang, breed of hoog het is 1
    • afmeting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
      • heb je de afmetingen van die kast opgeschreven?1
  2. de maat
    de afmeting; de maat
    • afmeting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • maat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. de maat
    de gezel; de maat; de partner
    • gezel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • maat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • partner [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. de maat
    de vriend; het vriendje; de makker; het maatje; de kameraad; de pal; de gabber; het kameraadje; de maat; de kompaan
    • vriend [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vriendje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • makker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • maatje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kameraad [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • pal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gabber [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kameraadje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • maat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kompaan [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. de maat
    de vriend; de spitsbroeder; de gabber; de compagnon; het kameraadje; de kameraad; de kompaan; de kornuit; de maat; de makker; de gezel; het maatje; de pal
    • vriend [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • spitsbroeder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gabber [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • compagnon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kameraadje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kameraad [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kompaan [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kornuit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • maat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • makker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gezel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • maatje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • pal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  6. de maat
    compaan; de makker; de maat
    • compaan [znw.] zelfstandig naamwoord
    • makker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • maat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

maat [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de maat
    – deeltjes van muziekstuk die hetzelfde aantal tellen duren 1
    de maat
    – deeltjes van muziekstuk die hetzelfde aantal tellen duren 1
    • maat [de ~] zelfstandig naamwoord
      • de maat van dit liedje is: een twee drie, een twee drie1
  2. de maat
    – hoe groot het is 1
    de maat; de mate
    – hoe groot het is 1
    • maat [de ~] zelfstandig naamwoord
      • welke maat schoenen heb je?1
    • mate [de ~] zelfstandig naamwoord
      • in zekere mate heeft hij gelijk1

maat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de maat
    – vriend of kameraad 1
    de maat
    – vriend of kameraad 1
    • maat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • mijn maat helpt de boom omzagen1

Verwante woorden van "maat":


Alternatieve synoniemen voor "maat":


Verwante definities voor "maat":

  1. deeltjes van muziekstuk die hetzelfde aantal tellen duren1
    • de maat van dit liedje is: een twee drie, een twee drie1
  2. vriend of kameraad1
    • mijn maat helpt de boom omzagen1
  3. hoe groot het is1
    • welke maat schoenen heb je?1

Verwante synoniemen voor maat