Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor min in het Nederlands

min:

min [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de min
    zoogmoeder; de min
    • zoogmoeder [znw.] zelfstandig naamwoord
    • min [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

min bijvoeglijk naamwoord

  1. min
    matig; zwak; middelmatig; min; zwakjes; niet al te best; onbeduidend
  2. min
    slecht; gemeen; vals; min
    • slecht bijvoeglijk naamwoord
    • gemeen bijvoeglijk naamwoord
    • vals bijvoeglijk naamwoord
    • min bijvoeglijk naamwoord
  3. min
    minus; min
    • minus bijwoord
    • min bijvoeglijk naamwoord

min [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de min
    – dat je het tweede getal af moet trekken van het eerste 1
    de min
    – dat je het tweede getal af moet trekken van het eerste 1
    • min [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
      • zeven min drie is vier1
  2. de min
    – slecht of gemeen 1
    de min
    – slecht of gemeen 1
    • min [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
      • dat is een minne streek1
  3. de min
    – wat negatief is, minder dan nul 1
    de min
    – wat negatief is, minder dan nul 1
    • min [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
      • het was min tien graden buiten1
  4. de min
    – weinig 1
    de min
    – weinig 1
    • min [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
      • hij wilde zo min mogelijk huilen1
  5. de min
    – weinig betekenend 1
    de min
    – weinig betekenend 1
    • min [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
      • ben ik soms te min voor jou?1

Verwante woorden van "min":


Antoniemen van "min":


Verwante definities voor "min":

  1. dat je het tweede getal af moet trekken van het eerste1
    • zeven min drie is vier1
  2. slecht of gemeen1
    • dat is een minne streek1
  3. wat negatief is, minder dan nul1
    • het was min tien graden buiten1
  4. weinig1
    • hij wilde zo min mogelijk huilen1
  5. weinig betekenend1
    • ben ik soms te min voor jou?1

min vorm van minnen:

minnen werkwoord (min, mint, minde, minden, gemind)

  1. minnen
    beminnen; minnen
    • beminnen werkwoord (bemin, bemint, beminde, beminden, bemind)
    • minnen werkwoord (min, mint, minde, minden, gemind)
  2. minnen
    vrijen; de liefde bedrijven; minnen; liefkozen; minnekozen; beminnen
    • vrijen werkwoord (vrij, vrijt, vrijde, vrijden, gevrijd)
    • minnen werkwoord (min, mint, minde, minden, gemind)
    • liefkozen werkwoord (liefkoos, liefkoost, liefkoosde, liefkoosden, geliefkoosd)
    • minnekozen werkwoord (minnekoos, minnekoost, minnekoosde, minnekoosden, geminnekoosd)
    • beminnen werkwoord (bemin, bemint, beminde, beminden, bemind)

Conjugations for minnen:

o.t.t.
  1. min
  2. mint
  3. mint
  4. minnen
  5. minnen
  6. minnen
o.v.t.
  1. minde
  2. minde
  3. minde
  4. minden
  5. minden
  6. minden
v.t.t.
  1. heb gemind
  2. hebt gemind
  3. heeft gemind
  4. hebben gemind
  5. hebben gemind
  6. hebben gemind
v.v.t.
  1. had gemind
  2. had gemind
  3. had gemind
  4. hadden gemind
  5. hadden gemind
  6. hadden gemind
o.t.t.t.
  1. zal minnen
  2. zult minnen
  3. zal minnen
  4. zullen minnen
  5. zullen minnen
  6. zullen minnen
o.v.t.t.
  1. zou minnen
  2. zou minnen
  3. zou minnen
  4. zouden minnen
  5. zouden minnen
  6. zouden minnen
en verder
  1. ben gemind
  2. bent gemind
  3. is gemind
  4. zijn gemind
  5. zijn gemind
  6. zijn gemind
diversen
  1. min!
  2. mint!
  3. gemind
  4. minnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "minnen":