Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor opgefokt in het Nederlands

opgefokt:

opgefokt bijvoeglijk naamwoord

  1. opgefokt
    opgefokt; opgehitst

opfokken:

opfokken werkwoord (fok op, fokt op, fokte op, fokten op, opgefokt)

  1. opfokken
    kweken; fokken; opfokken
    • kweken werkwoord (kweek, kweekt, kweekte, kweekten, gekweekt)
    • fokken werkwoord (fok, fokt, fokte, fokten, gefokt)
    • opfokken werkwoord (fok op, fokt op, fokte op, fokten op, opgefokt)
  2. opfokken
    aanzetten; opfokken; opruien; poken; ophitsen; opstoken; opjutten; aanwakkeren; aanstoken
    • aanzetten werkwoord (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • opfokken werkwoord (fok op, fokt op, fokte op, fokten op, opgefokt)
    • opruien werkwoord (rui op, ruit op, ruide op, ruiden op, opgeruid)
    • poken werkwoord
    • ophitsen werkwoord (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • opstoken werkwoord (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • opjutten werkwoord (jut op, jutte op, jutten op, opgejut)
    • aanwakkeren werkwoord (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
    • aanstoken werkwoord (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)

Conjugations for opfokken:

o.t.t.
  1. fok op
  2. fokt op
  3. fokt op
  4. fokken op
  5. fokken op
  6. fokken op
o.v.t.
  1. fokte op
  2. fokte op
  3. fokte op
  4. fokten op
  5. fokten op
  6. fokten op
v.t.t.
  1. ben opgefokt
  2. bent opgefokt
  3. is opgefokt
  4. zijn opgefokt
  5. zijn opgefokt
  6. zijn opgefokt
v.v.t.
  1. was opgefokt
  2. was opgefokt
  3. was opgefokt
  4. waren opgefokt
  5. waren opgefokt
  6. waren opgefokt
o.t.t.t.
  1. zal opfokken
  2. zult opfokken
  3. zal opfokken
  4. zullen opfokken
  5. zullen opfokken
  6. zullen opfokken
o.v.t.t.
  1. zou opfokken
  2. zou opfokken
  3. zou opfokken
  4. zouden opfokken
  5. zouden opfokken
  6. zouden opfokken
en verder
  1. heb opgefokt
  2. hebt opgefokt
  3. heeft opgefokt
  4. hebben opgefokt
  5. hebben opgefokt
  6. hebben opgefokt
diversen
  1. fok op!
  2. fokt op!
  3. opgefokt
  4. opfokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze