Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. oprapen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor oprapen in het Nederlands

oprapen:

oprapen werkwoord (raap op, raapt op, raapte op, raapten op, opgeraapt)

  1. oprapen
    oprapen; oppikken; opsnappen; oppakken
    • oprapen werkwoord (raap op, raapt op, raapte op, raapten op, opgeraapt)
    • oppikken werkwoord (pik op, pikt op, pikte op, pikten op, opgepikt)
    • opsnappen werkwoord (snap op, snapt op, snapte op, snapten op, opgesnapt)
    • oppakken werkwoord (pak op, pakt op, pakte op, pakten op, opgepakt)
  2. oprapen
    – het van de grond optillen 1
    oprapen
    – het van de grond optillen 1
    • oprapen werkwoord (raap op, raapt op, raapte op, raapten op, opgeraapt)
      • ik liet een kwartje vallen en Jan raapte het op1

Conjugations for oprapen:

o.t.t.
  1. raap op
  2. raapt op
  3. raapt op
  4. rapen op
  5. rapen op
  6. rapen op
o.v.t.
  1. raapte op
  2. raapte op
  3. raapte op
  4. raapten op
  5. raapten op
  6. raapten op
v.t.t.
  1. heb opgeraapt
  2. hebt opgeraapt
  3. heeft opgeraapt
  4. hebben opgeraapt
  5. hebben opgeraapt
  6. hebben opgeraapt
v.v.t.
  1. had opgeraapt
  2. had opgeraapt
  3. had opgeraapt
  4. hadden opgeraapt
  5. hadden opgeraapt
  6. hadden opgeraapt
o.t.t.t.
  1. zal oprapen
  2. zult oprapen
  3. zal oprapen
  4. zullen oprapen
  5. zullen oprapen
  6. zullen oprapen
o.v.t.t.
  1. zou oprapen
  2. zou oprapen
  3. zou oprapen
  4. zouden oprapen
  5. zouden oprapen
  6. zouden oprapen
en verder
  1. ben opgeraapt
  2. bent opgeraapt
  3. is opgeraapt
  4. zijn opgeraapt
  5. zijn opgeraapt
  6. zijn opgeraapt
diversen
  1. raap op!
  2. raapt op!
  3. opgeraapt
  4. oprapend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

oprapen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. oprapen
    oprapen
    • oprapen [znw.] zelfstandig naamwoord

Verwante definities voor "oprapen":

  1. het van de grond optillen1
    • ik liet een kwartje vallen en Jan raapte het op1