Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor reizen in het Nederlands

reizen:

reizen werkwoord (reis, reist, reisde, reisden, gereisd)

  1. reizen
    reizen; rondreizen; trekken; zwerven
    • reizen werkwoord (reis, reist, reisde, reisden, gereisd)
    • rondreizen werkwoord (reis rond, reist rond, reisde rond, reisden rond, rondgereisd)
    • trekken werkwoord (trek, trekt, trok, trokken, getrokken)
    • zwerven werkwoord (zwerf, zwerft, zwierf, zwierven, gezworven)
  2. reizen
    – een tocht maken van de ene plaats naar de andere 1
    reizen
    – een tocht maken van de ene plaats naar de andere 1
    • reizen werkwoord (reis, reist, reisde, reisden, gereisd)
      • Jan reist naar Istanboel1

Conjugations for reizen:

o.t.t.
  1. reis
  2. reist
  3. reist
  4. reizen
  5. reizen
  6. reizen
o.v.t.
  1. reisde
  2. reisde
  3. reisde
  4. reisden
  5. reisden
  6. reisden
v.t.t.
  1. heb gereisd
  2. hebt gereisd
  3. heeft gereisd
  4. hebben gereisd
  5. hebben gereisd
  6. hebben gereisd
v.v.t.
  1. had gereisd
  2. had gereisd
  3. had gereisd
  4. hadden gereisd
  5. hadden gereisd
  6. hadden gereisd
o.t.t.t.
  1. zal reizen
  2. zult reizen
  3. zal reizen
  4. zullen reizen
  5. zullen reizen
  6. zullen reizen
o.v.t.t.
  1. zou reizen
  2. zou reizen
  3. zou reizen
  4. zouden reizen
  5. zouden reizen
  6. zouden reizen
en verder
  1. ben gereisd
  2. bent gereisd
  3. is gereisd
  4. zijn gereisd
  5. zijn gereisd
  6. zijn gereisd
diversen
  1. reis!
  2. reist!
  3. gereisd
  4. reizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "reizen":


Verwante definities voor "reizen":

  1. een tocht maken van de ene plaats naar de andere1
    • Jan reist naar Istanboel1

reizen vorm van reis:

reis [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de reis
    de reis; de expeditie; de trektocht; de mars; de toer; de tocht; de rit
    • reis [de ~] zelfstandig naamwoord
    • expeditie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • trektocht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mars [de ~] zelfstandig naamwoord
    • toer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • tocht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • rit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de reis
    de reis; de excursie; de uitstapje; de rit; de dagreis; de tournee; de toer; de gang; de tocht
    • reis [de ~] zelfstandig naamwoord
    • excursie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • uitstapje [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • rit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • dagreis [de ~] zelfstandig naamwoord
    • tournee [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • toer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • tocht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. de reis
    de reis
    • reis [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. de reis
    – tocht van de ene plaats naar de andere 1
    de reis
    – tocht van de ene plaats naar de andere 1
    • reis [de ~] zelfstandig naamwoord
      • onze reis eindigde in Turkije1

Verwante woorden van "reis":


Verwante definities voor "reis":

  1. tocht van de ene plaats naar de andere1
    • onze reis eindigde in Turkije1

Verwante synoniemen voor reizen