Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor roddelen in het Nederlands

roddelen:

roddelen werkwoord (roddel, roddelt, roddelde, roddelden, geroddeld)

  1. roddelen
    roddelen; kwaadspreken; belasteren; lasteren
    • roddelen werkwoord (roddel, roddelt, roddelde, roddelden, geroddeld)
    • kwaadspreken werkwoord (spreek kwaad, spreekt kwaad, sprak kwaad, spraken kwaad, kwaad gesproken)
    • belasteren werkwoord (belaster, belastert, belasterde, belasterden, belasterd)
    • lasteren werkwoord (laster, lastert, lasterde, lasterden, gelasterd)

Conjugations for roddelen:

o.t.t.
  1. roddel
  2. roddelt
  3. roddelt
  4. roddelen
  5. roddelen
  6. roddelen
o.v.t.
  1. roddelde
  2. roddelde
  3. roddelde
  4. roddelden
  5. roddelden
  6. roddelden
v.t.t.
  1. heb geroddeld
  2. hebt geroddeld
  3. heeft geroddeld
  4. hebben geroddeld
  5. hebben geroddeld
  6. hebben geroddeld
v.v.t.
  1. had geroddeld
  2. had geroddeld
  3. had geroddeld
  4. hadden geroddeld
  5. hadden geroddeld
  6. hadden geroddeld
o.t.t.t.
  1. zal roddelen
  2. zult roddelen
  3. zal roddelen
  4. zullen roddelen
  5. zullen roddelen
  6. zullen roddelen
o.v.t.t.
  1. zou roddelen
  2. zou roddelen
  3. zou roddelen
  4. zouden roddelen
  5. zouden roddelen
  6. zouden roddelen
diversen
  1. roddel!
  2. roddelt!
  3. geroddeld
  4. roddelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "roddelen":


roddelen vorm van roddel:

roddel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de roddel
    de klap; de roddels; de roddelpraat; de roddel; de praatjes; de achterklap; het geroddel; het geklets; geklep; de klets; het geklap
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • roddels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • roddelpraat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • roddel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • praatjes [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • achterklap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • geroddel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • geklets [het ~] zelfstandig naamwoord
    • geklep [znw.] zelfstandig naamwoord
    • klets [de ~] zelfstandig naamwoord
    • geklap [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. de roddel
    de kwaadsprekerij; de lastering; de roddel; de achterklap; het geroddel; de roddelpraat; de laster; het lasterpraatje; zwartmaken

Verwante woorden van "roddel":