Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. saus:
  2. sausen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor saus in het Nederlands

saus:

saus [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de saus
    de saus; de jus
    • saus [de ~] zelfstandig naamwoord
    • jus [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "saus":


saus vorm van sausen:

sausen werkwoord (saus, saust, sauste, sausten, gesaust)

  1. sausen
    witten; sausen; kalken
    • witten werkwoord (wit, witte, witten, gewit)
    • sausen werkwoord (saus, saust, sauste, sausten, gesaust)
    • kalken werkwoord (kalk, kalkt, kalkte, kalkten, gekalkt)

Conjugations for sausen:

o.t.t.
  1. saus
  2. saust
  3. saust
  4. sausen
  5. sausen
  6. sausen
o.v.t.
  1. sauste
  2. sauste
  3. sauste
  4. sausten
  5. sausten
  6. sausten
v.t.t.
  1. heb gesaust
  2. hebt gesaust
  3. heeft gesaust
  4. hebben gesaust
  5. hebben gesaust
  6. hebben gesaust
v.v.t.
  1. had gesaust
  2. had gesaust
  3. had gesaust
  4. hadden gesaust
  5. hadden gesaust
  6. hadden gesaust
o.t.t.t.
  1. zal sausen
  2. zult sausen
  3. zal sausen
  4. zullen sausen
  5. zullen sausen
  6. zullen sausen
o.v.t.t.
  1. zou sausen
  2. zou sausen
  3. zou sausen
  4. zouden sausen
  5. zouden sausen
  6. zouden sausen
en verder
  1. ben gesaust
  2. bent gesaust
  3. is gesaust
  4. zijn gesaust
  5. zijn gesaust
  6. zijn gesaust
diversen
  1. saus!
  2. saust!
  3. gesaust
  4. sausend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "sausen":