Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor soes in het Nederlands

soes:

soes [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de soes
    de soes
    • soes [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "soes":


soezen:

soezen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het soezen
    doezelen; het soezen; gedommel; dommelen; gedoezel; gesoes
    • doezelen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • soezen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gedommel [znw.] zelfstandig naamwoord
    • dommelen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • gedoezel [znw.] zelfstandig naamwoord
    • gesoes [znw.] zelfstandig naamwoord

soezen werkwoord (soes, soest, soesde, soesden, gesoesd)

  1. soezen
    sluimeren; dommelen; doezelen; soezen; dutten
    • sluimeren werkwoord (sluimer, sluimert, sluimerde, sluimerden, gesluimerd)
    • dommelen werkwoord (dommel, dommelt, dommelde, dommelden, gedommeld)
    • doezelen werkwoord (doezel, doezelt, doezelde, doezelden, gedoezeld)
    • soezen werkwoord (soes, soest, soesde, soesden, gesoesd)
    • dutten werkwoord (dut, dutte, dutten, gedut)

Conjugations for soezen:

o.t.t.
  1. soes
  2. soest
  3. soest
  4. soesen
  5. soesen
  6. soesen
o.v.t.
  1. soesde
  2. soesde
  3. soesde
  4. soesden
  5. soesden
  6. soesden
v.t.t.
  1. heb gesoesd
  2. hebt gesoesd
  3. heeft gesoesd
  4. hebben gesoesd
  5. hebben gesoesd
  6. hebben gesoesd
v.v.t.
  1. had gesoesd
  2. had gesoesd
  3. had gesoesd
  4. hadden gesoesd
  5. hadden gesoesd
  6. hadden gesoesd
o.t.t.t.
  1. zal soezen
  2. zult soezen
  3. zal soezen
  4. zullen soezen
  5. zullen soezen
  6. zullen soezen
o.v.t.t.
  1. zou soezen
  2. zou soezen
  3. zou soezen
  4. zouden soezen
  5. zouden soezen
  6. zouden soezen
en verder
  1. ben gesoesd
  2. bent gesoesd
  3. is gesoesd
  4. zijn gesoesd
  5. zijn gesoesd
  6. zijn gesoesd
diversen
  1. soes!
  2. soest!
  3. gesoesd
  4. soezend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "soezen":