Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor stoten in het Nederlands

stoten:

stoten werkwoord (stoot, stootte, stootten, gestoten)

  1. stoten
    porren; stoten; een por geven
    • porren werkwoord (por, port, porde, porden, gepord)
    • stoten werkwoord (stoot, stootte, stootten, gestoten)
    • een por geven werkwoord
  2. stoten
    schuddend op en neer gaan; hobbelen; stoten
  3. stoten
    – er hard tegenaan komen 1
    stoten
    – er hard tegenaan komen 1
    • stoten werkwoord (stoot, stootte, stootten, gestoten)
      • ik heb me gestoten aan die stoel1
  4. stoten
    – het eraf duwen 1
    stoten
    – het eraf duwen 1
    • stoten werkwoord (stoot, stootte, stootten, gestoten)
      • hij stootte de vaas van het tafeltje1

Conjugations for stoten:

o.t.t.
  1. stoot
  2. stoot
  3. stoot
  4. stoten
  5. stoten
  6. stoten
o.v.t.
  1. stootte
  2. stootte
  3. stootte
  4. stootten
  5. stootten
  6. stootten
v.t.t.
  1. heb gestoten
  2. hebt gestoten
  3. heeft gestoten
  4. hebben gestoten
  5. hebben gestoten
  6. hebben gestoten
v.v.t.
  1. had gestoten
  2. had gestoten
  3. had gestoten
  4. hadden gestoten
  5. hadden gestoten
  6. hadden gestoten
o.t.t.t.
  1. zal stoten
  2. zult stoten
  3. zal stoten
  4. zullen stoten
  5. zullen stoten
  6. zullen stoten
o.v.t.t.
  1. zou stoten
  2. zou stoten
  3. zou stoten
  4. zouden stoten
  5. zouden stoten
  6. zouden stoten
en verder
  1. ben gestoten
  2. bent gestoten
  3. is gestoten
  4. zijn gestoten
  5. zijn gestoten
  6. zijn gestoten
diversen
  1. stoot!
  2. stoott!
  3. gestoten
  4. stotend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stoten [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het stoten
    het stoten; het duwen; het stompen
    • stoten [het ~] zelfstandig naamwoord
    • duwen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • stompen [het ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "stoten":


Verwante definities voor "stoten":

  1. er hard tegenaan komen1
    • ik heb me gestoten aan die stoel1
  2. het eraf duwen1
    • hij stootte de vaas van het tafeltje1

stoten vorm van stoot:

stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de stoot
    de stoot; de zet; de por; het duwtje; de duw; het stootje
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • por [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • duwtje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • duw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stootje [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. de stoot
    de peut; de klap; de stoot; de opstopper
    • peut [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • opstopper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. de stoot
    de opdonder; de muilpeer; de mep; de stoot; de klap; de hengst; de peut; de oplawaai; de opduvel; de lel
    • opdonder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • muilpeer [de ~] zelfstandig naamwoord
    • mep [de ~] zelfstandig naamwoord
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hengst [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • peut [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • oplawaai [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • opduvel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lel [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. de stoot
    de schok; schokkende beweging; de stoot; de hort
    • schok [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schokkende beweging [znw.] zelfstandig naamwoord
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hort [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. de stoot
    – grote hoeveelheid, groot aantal 1
    de veel; de hoop; de massa; de stoot; de boel
    – grote hoeveelheid, groot aantal 1
    • veel [de ~] zelfstandig naamwoord
      • zij hebben veel kinderen1
    • hoop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • wat een hoop snoepjes heb jij!1
    • massa [de ~] zelfstandig naamwoord
      • ik heb een massa boeken1
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • ik heb een stoot boeken gekocht1
    • boel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • er zijn een boel mensen op straat1
  6. de stoot
    – harde duw 1
    de stoot
    – harde duw 1
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • ik kreeg een stoot in mijn gezicht1
  7. de stoot
    – mooie aantrekkelijke vrouw 1
    de stoot
    – mooie aantrekkelijke vrouw 1
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • kijk eens, wat een stoot daar loopt!1

Verwante woorden van "stoot":


Alternatieve synoniemen voor "stoot":


Antoniemen van "stoot":


Verwante definities voor "stoot":

  1. grote hoeveelheid, groot aantal1
    • ik heb een stoot boeken gekocht1
  2. harde duw1
    • ik kreeg een stoot in mijn gezicht1
  3. mooie aantrekkelijke vrouw1
    • kijk eens, wat een stoot daar loopt!1

Verwante synoniemen voor stoten