Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. tolk:
  2. tolken:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor tolk in het Nederlands

tolk:

tolk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de tolk
    de tolk
    • tolk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "tolk":


tolken:

tolken werkwoord (tolk, tolkt, tolkte, tolkten, getolkt)

  1. tolken
    tolken
    • tolken werkwoord (tolk, tolkt, tolkte, tolkten, getolkt)

Conjugations for tolken:

o.t.t.
  1. tolk
  2. tolkt
  3. tolkt
  4. tolken
  5. tolken
  6. tolken
o.v.t.
  1. tolkte
  2. tolkte
  3. tolkte
  4. tolkten
  5. tolkten
  6. tolkten
v.t.t.
  1. heb getolkt
  2. hebt getolkt
  3. heeft getolkt
  4. hebben getolkt
  5. hebben getolkt
  6. hebben getolkt
v.v.t.
  1. had getolkt
  2. had getolkt
  3. had getolkt
  4. hadden getolkt
  5. hadden getolkt
  6. hadden getolkt
o.t.t.t.
  1. zal tolken
  2. zult tolken
  3. zal tolken
  4. zullen tolken
  5. zullen tolken
  6. zullen tolken
o.v.t.t.
  1. zou tolken
  2. zou tolken
  3. zou tolken
  4. zouden tolken
  5. zouden tolken
  6. zouden tolken
en verder
  1. ben getolkt
  2. bent getolkt
  3. is getolkt
  4. zijn getolkt
  5. zijn getolkt
  6. zijn getolkt
diversen
  1. tolk!
  2. tolkt!
  3. getolkt
  4. tolkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "tolken":