Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor totaal in het Nederlands

totaal:

totaal bijvoeglijk naamwoord

  1. totaal
    totaal; helemaal; compleet; volledig
  2. totaal
    diepgaand; grondig; degelijk; totaal; volkomen; diepgravend; niet oppervlakkig; helemaal
  3. totaal
    helemaal; grondig; volkomen; totaal; absoluut; in het geheel

totaal [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het totaal
    het geheel; de volledigheid; de totaliteit; alles; de gezamenlijkheid; de volkomenheid; voltalligheid; het totaal; de eenheid

totaal [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het totaal
    – zonder dat er iets ontbreekt 1
    heel; volledig; het totaal; helemaal; geheel; vol; compleet
    – zonder dat er iets ontbreekt 1
    • heel bijvoeglijk naamwoord
      • deze puzzel is nog heel1
    • volledig bijvoeglijk naamwoord
      • hij heeft een volledige baan1
    • totaal [het ~] zelfstandig naamwoord
      • het totale bedrag is 120 gulden1
    • helemaal bijwoord
      • het brood was helemaal op1
    • geheel bijvoeglijk naamwoord
      • hij was geheel in het zwart gekleed1
    • vol bijvoeglijk naamwoord
      • zij wacht al een vol uur1
    • compleet bijvoeglijk naamwoord
      • ik heb de hele serie boeken compleet1
  2. het totaal
    – geheel van getallen 1
    het totaal; de som
    – geheel van getallen 1
    • totaal [het ~] zelfstandig naamwoord
      • het totaal bedraagt 120 gulden1
    • som [de ~] zelfstandig naamwoord
      • de som van 13 en 14 is 271

Verwante woorden van "totaal":

  • totale

Alternatieve synoniemen voor "totaal":


Antoniemen van "totaal":


Verwante definities voor "totaal":

  1. zonder dat er iets ontbreekt1
    • het totale bedrag is 120 gulden1
  2. geheel van getallen1
    • het totaal bedraagt 120 gulden1

Verwante synoniemen voor totaal