Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor vertoon in het Nederlands

vertoon:

vertoon [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het vertoon
    het vertoon; de manifestatie
  2. het vertoon
    de verschijning; het uiterlijk; het voorkomen; de gedaante; het type; de buitenkant; de vorm; het vertoon; het aanzien; het aangezicht; het gelaat
    • verschijning [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • uiterlijk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • voorkomen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gedaante [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • type [het ~] zelfstandig naamwoord
    • buitenkant [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vorm [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vertoon [het ~] zelfstandig naamwoord
    • aanzien [het ~] zelfstandig naamwoord
    • aangezicht [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gelaat [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. het vertoon
    de verschijning; het uiterlijk; het voorkomen; de gedaante; iemand zijn uiterlijk; de vorm; het vertoon; de buitenkant; het aangezicht

vertoon vorm van vertonen:

vertonen werkwoord (vertoon, vertoont, vertoonde, vertoonden, vertoond)

  1. vertonen
    tonen; vertonen; tentoonstellen; exposeren
    • tonen werkwoord (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • vertonen werkwoord (vertoon, vertoont, vertoonde, vertoonden, vertoond)
    • tentoonstellen werkwoord (stel tentoon, stelt tentoon, stelde tentoon, stelden tentoon, tentoongesteld)
    • exposeren werkwoord (exposeer, exposeert, exposeerde, exposeerden, geëxposeerd)
  2. vertonen
    vertonen; tonen; exposeren; tentoonstellen; voor ogen brengen
    • vertonen werkwoord (vertoon, vertoont, vertoonde, vertoonden, vertoond)
    • tonen werkwoord (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • exposeren werkwoord (exposeer, exposeert, exposeerde, exposeerden, geëxposeerd)
    • tentoonstellen werkwoord (stel tentoon, stelt tentoon, stelde tentoon, stelden tentoon, tentoongesteld)
    • voor ogen brengen werkwoord
  3. vertonen
    presenteren; laten zien; tonen; vertonen
    • presenteren werkwoord (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)
    • laten zien werkwoord (laat zien, liet zien, lieten zien, laten zien)
    • tonen werkwoord (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • vertonen werkwoord (vertoon, vertoont, vertoonde, vertoonden, vertoond)
  4. vertonen
    – het laten zien, zichtbaar maken 1
    vertonen
    – het laten zien, zichtbaar maken 1
    • vertonen werkwoord (vertoon, vertoont, vertoonde, vertoonden, vertoond)
      • in die bioscoop vertonen ze de nieuwste films1
  5. vertonen
    – je laten zien 1
    vertonen
    – je laten zien 1
    • vertonen werkwoord (vertoon, vertoont, vertoonde, vertoonden, vertoond)
      • hij kan zich met dit kapsel niet op straat vertonen1

Conjugations for vertonen:

o.t.t.
  1. vertoon
  2. vertoont
  3. vertoont
  4. vertonen
  5. vertonen
  6. vertonen
o.v.t.
  1. vertoonde
  2. vertoonde
  3. vertoonde
  4. vertoonden
  5. vertoonden
  6. vertoonden
v.t.t.
  1. heb vertoond
  2. hebt vertoond
  3. heeft vertoond
  4. hebben vertoond
  5. hebben vertoond
  6. hebben vertoond
v.v.t.
  1. had vertoond
  2. had vertoond
  3. had vertoond
  4. hadden vertoond
  5. hadden vertoond
  6. hadden vertoond
o.t.t.t.
  1. zal vertonen
  2. zult vertonen
  3. zal vertonen
  4. zullen vertonen
  5. zullen vertonen
  6. zullen vertonen
o.v.t.t.
  1. zou vertonen
  2. zou vertonen
  3. zou vertonen
  4. zouden vertonen
  5. zouden vertonen
  6. zouden vertonen
diversen
  1. vertoon!
  2. vertoont!
  3. vertoond
  4. vertonend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante definities voor "vertonen":

  1. het laten zien, zichtbaar maken1
    • in die bioscoop vertonen ze de nieuwste films1
  2. je laten zien1
    • hij kan zich met dit kapsel niet op straat vertonen1

Verwante synoniemen voor vertoon