Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor wedde in het Nederlands

wedde:

wedde [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de wedde
    de wedde; de soldij
    • wedde [de ~] zelfstandig naamwoord
    • soldij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. de wedde
    het honorarium; het salaris; het loon; de bezoldiging; de verdienste; de gage; het arbeidsloon; het traktement; de soldij; de wedde
    • honorarium [het ~] zelfstandig naamwoord
    • salaris [het ~] zelfstandig naamwoord
    • loon [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bezoldiging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • verdienste [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gage [de ~] zelfstandig naamwoord
    • arbeidsloon [het ~] zelfstandig naamwoord
    • traktement [het ~] zelfstandig naamwoord
    • soldij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • wedde [de ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "wedde":

  • weddes

wedden:

wedden werkwoord (wed, wedt, wedde, wedden, gewed)

  1. wedden
    inzetten; wedden; verwedden
    • inzetten werkwoord (zet in, zette in, zetten in, ingezet)
    • wedden werkwoord (wed, wedt, wedde, wedden, gewed)
    • verwedden werkwoord (verwed, verwedt, verwedde, verwedden, verwed)

Conjugations for wedden:

o.t.t.
  1. wed
  2. wedt
  3. wedt
  4. wedden
  5. wedden
  6. wedden
o.v.t.
  1. wedde
  2. wedde
  3. wedde
  4. wedden
  5. wedden
  6. wedden
v.t.t.
  1. heb gewed
  2. hebt gewed
  3. heeft gewed
  4. hebben gewed
  5. hebben gewed
  6. hebben gewed
v.v.t.
  1. had gewed
  2. had gewed
  3. had gewed
  4. hadden gewed
  5. hadden gewed
  6. hadden gewed
o.t.t.t.
  1. zal wedden
  2. zult wedden
  3. zal wedden
  4. zullen wedden
  5. zullen wedden
  6. zullen wedden
o.v.t.t.
  1. zou wedden
  2. zou wedden
  3. zou wedden
  4. zouden wedden
  5. zouden wedden
  6. zouden wedden
diversen
  1. wed!
  2. wedt!
  3. gewed
  4. weddend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "wedden":

  • wed