Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor continu in het Nederlands

continu:

continu bijvoeglijk naamwoord

  1. continu
    altijd; continu; immer; steeds; voortdurend; onophoudelijk; permanent; doorlopend; constant
  2. continu
    ononderbroken; voortdurend; continu; continue; onophoudelijk; doorlopend; aaneengesloten; aanhoudend; onafgebroken
  3. continu
    – de hele tijd 1
    steeds; altijd; voortdurend; continu; aldoor
    – de hele tijd 1
    • steeds bijwoord
      • ik moet steeds aan hem denken1
    • altijd bijwoord
      • Jan moppert altijd1
    • voortdurend bijvoeglijk naamwoord
      • we hebben hem voortdurend gewaarschuwd1
    • continu bijvoeglijk naamwoord
      • ze werken hier niet alleen overdag, maar continu1
    • aldoor bijwoord
      • jullie zitten aldoor maar te gapen1

Verwante woorden van "continu":


Alternatieve synoniemen voor "continu":


Antoniemen van "continu":


Verwante definities voor "continu":

  1. de hele tijd1
    • ze werken hier niet alleen overdag, maar continu1