Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanhouden (Nederlands) in het Zweeds

aanhouden:

aanhouden werkwoord (houd aan, houdt aan, hield aan, hielden aan, aangehouden)

  1. aanhouden (arresteren; gevangennemen; oppakken; inrekenen)
    arrestera; fånga; gripa
    • arrestera werkwoord (arresterar, arresterade, arresterat)
    • fånga werkwoord (fångar, fångade, fångat)
    • gripa werkwoord (griper, grep, gripit)
  2. aanhouden (aandringen; op iets aandringen)
    insistera
    • insistera werkwoord (insisterar, insisterade, insisterat)
  3. aanhouden (doorgaan; continueren; voortzetten; )
    fortsätta; gå vidare med; slutföra; fortgå
    • fortsätta werkwoord (fortsätter, fortsatte, fortsatt)
    • gå vidare med werkwoord (går vidare med, gick vidare med, gått vidare med)
    • slutföra werkwoord (slutför, slutförde, slutfört)
    • fortgå werkwoord (fortgår, fortgick, fortgått)
  4. aanhouden (voortduren; voortbestaan)
    pågå; fortgå
    • pågå werkwoord (pågår, pågick, pågått)
    • fortgå werkwoord (fortgår, fortgick, fortgått)
  5. aanhouden (gevangennemen; vatten; arresteren; )
    tillfångata
    • tillfångata werkwoord (tillfångatar, tillfångatade, tillfångatat)

Conjugations for aanhouden:

o.t.t.
  1. houd aan
  2. houdt aan
  3. houdt aan
  4. houden aan
  5. houden aan
  6. houden aan
o.v.t.
  1. hield aan
  2. hield aan
  3. hield aan
  4. hielden aan
  5. hielden aan
  6. hielden aan
v.t.t.
  1. heb aangehouden
  2. hebt aangehouden
  3. heeft aangehouden
  4. hebben aangehouden
  5. hebben aangehouden
  6. hebben aangehouden
v.v.t.
  1. had aangehouden
  2. had aangehouden
  3. had aangehouden
  4. hadden aangehouden
  5. hadden aangehouden
  6. hadden aangehouden
o.t.t.t.
  1. zal aanhouden
  2. zult aanhouden
  3. zal aanhouden
  4. zullen aanhouden
  5. zullen aanhouden
  6. zullen aanhouden
o.v.t.t.
  1. zou aanhouden
  2. zou aanhouden
  3. zou aanhouden
  4. zouden aanhouden
  5. zouden aanhouden
  6. zouden aanhouden
en verder
  1. ben aangehouden
  2. bent aangehouden
  3. is aangehouden
  4. zijn aangehouden
  5. zijn aangehouden
  6. zijn aangehouden
diversen
  1. houd aan!
  2. houdt aan!
  3. aangehouden
  4. aanhoudende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanhouden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aanhouden (volharding; vasthoudendheid; uithouding; taaiheid; volhardendheid)
    enträgenhet; fortsättning; uthållande

Vertaal Matrix voor aanhouden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
enträgenhet aanhouden; taaiheid; uithouding; vasthoudendheid; volhardendheid; volharding
fortsättning aanhouden; taaiheid; uithouding; vasthoudendheid; volhardendheid; volharding voortduring
uthållande aanhouden; taaiheid; uithouding; vasthoudendheid; volhardendheid; volharding
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrestera aanhouden; arresteren; gevangennemen; inrekenen; oppakken
fortgå aanhouden; continueren; doorgaan; verdergaan; vervolgen; voortbestaan; voortduren; voortgaan; voortzetten
fortsätta aanhouden; continueren; doorgaan; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten aanzwiepen; avanceren; continueren; doorgaan; doorlopen; doorwerken; duur verlengen; een stapje verder gaan; handelen; leven; manipuleren; op hol slaan; opdrijven; opereren; optreden; procederen; prolongeren; reactiveren; te werk gaan; uit wachtstand halen; verder lopen; verdergaan; verlengen; vervolgen; voortdrijven; voortgaan; voortjagen; voortzetten; wegjagen; werken
fånga aanhouden; arresteren; gevangennemen; inrekenen; oppakken aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; betrappen; buitmaken; grijpen; heroveren; inpakken; inpalmen; klauwen; naar zich toe trekken; opvangen; pakken; snappen; vangen; vastklampen; vastpakken; vatten; verstrikken; wat neervalt opvangen
gripa aanhouden; arresteren; gevangennemen; inrekenen; oppakken buitmaken; grijpen; iets bemachtigen; klauwen; pakken; te pakken krijgen; vangen; vatten; verkrijgen; verstrikken
gå vidare med aanhouden; continueren; doorgaan; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten
insistera aandringen; aanhouden; op iets aandringen aandringen; niet terugnemen
pågå aanhouden; voortbestaan; voortduren
slutföra aanhouden; continueren; doorgaan; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten concluderen; een gevolgtrekking maken; eindigen; opmaken uit; ten einde zijn; voltooien
tillfångata aanhouden; arresteren; gevangennemen; in hechtenis nemen; inrekenen; oppakken; vatten

Verwante definities voor "aanhouden":

  1. iemand tegenhouden1
    • ik hield een agent aan om de weg te vragen1
  2. niet ophouden1
    • hij hield maar aan met zijn gezeur1
  3. om of op je lijf houden1
    • Viktor hield het smerige shirt aan1

Wiktionary: aanhouden


Cross Translation:
FromToVia
aanhouden gripa arrest — to take into legal custody
aanhouden stanna; stoppa stop — cause (something) to cease moving
aanhouden uppskjuta; stämma ajournerremettre à un autre jour.
aanhouden anhålla; arrestera; häkta arrêter — À trier
aanhouden fortsätta continuerpoursuivre ce qui commencer.
aanhouden variera différer — Traductions à trier suivant le sens
aanhouden framhärda; hålla ut persévérerpersister, demeurer ferme et constant dans un sentiment, dans une manière d’être ou d’agir, dans une résolution.
aanhouden backa; rygga; baklänges reculertirer ou pousser un objet en arrière.
aanhouden förjaga renvoyerenvoyer de nouveau.

Verwante vertalingen van aanhouden