Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. verblijf:
  2. verblijven:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verblijf (Nederlands) in het Zweeds

verblijf:

verblijf [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het verblijf (huis; optrekje; stulp)
    bostad; boning; hem; residens
    • bostad [-en] zelfstandig naamwoord
    • boning [-en] zelfstandig naamwoord
    • hem [-ett] zelfstandig naamwoord
    • residens [-ett] zelfstandig naamwoord
  2. het verblijf (woning; huis; residentie; woonhuis; thuis)
    boplats; hem
    • boplats [-en] zelfstandig naamwoord
    • hem [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor verblijf:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boning huis; optrekje; stulp; verblijf huis; pand; perceel
boplats huis; residentie; thuis; verblijf; woning; woonhuis
bostad huis; optrekje; stulp; verblijf accommodatie; domicilie; huis; huisvesting; onderbrenging; onderdak; onderkomen; pand; perceel
hem huis; optrekje; residentie; stulp; thuis; verblijf; woning; woonhuis
residens huis; optrekje; stulp; verblijf residentswoning

Verwante definities voor "verblijf":

  1. het ergens zijn1
    • ons verblijf in Amerika was geen succes1
  2. plaats waar je bent1
    • in het dagverblijf mag je roken1

Wiktionary: verblijf


Cross Translation:
FromToVia
verblijf boning; hemvist; vistelse abode — slightly dated: residence
verblijf vistelse stay — holiday or temporary residence

verblijven:

verblijven [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het verblijven
    boende; levande
    • boende [-ett] zelfstandig naamwoord
    • levande zelfstandig naamwoord

verblijven werkwoord (verblijf, verblijft, verbleef, verbleven, verbleven)

  1. verblijven (wonen; leven; resideren; logeren)
    bo; förbli; leva
    • bo werkwoord (bor, bodde, bott)
    • förbli werkwoord (förblir, förblev, förblivit)
    • leva werkwoord (lever, levde, levt)

Conjugations for verblijven:

o.t.t.
  1. verblijf
  2. verblijft
  3. verblijft
  4. verblijven
  5. verblijven
  6. verblijven
o.v.t.
  1. verbleef
  2. verbleef
  3. verbleef
  4. verbleven
  5. verbleven
  6. verbleven
v.t.t.
  1. heb verbleven
  2. hebt verbleven
  3. heeft verbleven
  4. hebben verbleven
  5. hebben verbleven
  6. hebben verbleven
v.v.t.
  1. had verbleven
  2. had verbleven
  3. had verbleven
  4. hadden verbleven
  5. hadden verbleven
  6. hadden verbleven
o.t.t.t.
  1. zal verblijven
  2. zult verblijven
  3. zal verblijven
  4. zullen verblijven
  5. zullen verblijven
  6. zullen verblijven
o.v.t.t.
  1. zou verblijven
  2. zou verblijven
  3. zou verblijven
  4. zouden verblijven
  5. zouden verblijven
  6. zouden verblijven
diversen
  1. verblijf!
  2. verblijft!
  3. verbleven
  4. verblijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verblijven:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bo nest
boende verblijven interne; inwonende; woonomgeving
levande verblijven
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bo leven; logeren; resideren; verblijven; wonen resideren; uithangen; verblijfplaats hebben; zich bevinden; zijn
förbli leven; logeren; resideren; verblijven; wonen
leva leven; logeren; resideren; verblijven; wonen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boende gevestigd; inwonende; stagiair; woonachtig; zetelend
levande druk; drukpratend; geanimeerd; in leven; levend; springlevend

Wiktionary: verblijven


Cross Translation:
FromToVia
verblijven bo; leva dwell — live, reside
verblijven bo haunt — to live habitually
verblijven stanna; vistas stay — To remain in a particular place
verblijven stanna; hålla sig stay — To continue to have a particular quality
verblijven förbli; förbliva; stanna restercontinuer d’être à un endroit ou dans un état.

Verwante vertalingen van verblijf