Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. aan hebben:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aan hebben (Nederlands) in het Zweeds

aan hebben:

aan hebben werkwoord (heb aan, habt aan, heeft aan, had aan, hadden aan, aan gehad)

  1. aan hebben (dragen)
    bära; ha på sig
    • bära werkwoord (bär, bar, burit)
    • ha på sig werkwoord (har på sig, hade på sig, haft på sig)

Conjugations for aan hebben:

o.t.t.
  1. heb aan
  2. habt aan
  3. heeft aan
  4. hebben aan
  5. hebben aan
  6. hebben aan
o.v.t.
  1. had aan
  2. had aan
  3. had aan
  4. hadden aan
  5. hadden aan
  6. hadden aan
v.t.t.
  1. heb aan gehad
  2. hebt aan gehad
  3. heeft aan gehad
  4. hebben aan gehad
  5. hebben aan gehad
  6. hebben aan gehad
v.v.t.
  1. had aan gehad
  2. had aan gehad
  3. had aan gehad
  4. hadden aan gehad
  5. hadden aan gehad
  6. hadden aan gehad
o.t.t.t.
  1. zal aan hebben
  2. zult aan hebben
  3. zal aan hebben
  4. zullen aan hebben
  5. zullen aan hebben
  6. zullen aan hebben
o.v.t.t.
  1. zou aan hebben
  2. zou aan hebben
  3. zou aan hebben
  4. zouden aan hebben
  5. zouden aan hebben
  6. zouden aan hebben
diversen
  1. heb aan!
  2. aan gehad
  3. aan hebbende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aan hebben:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bära aan hebben; dragen doorstaan; dragen; dulden; gebukt gaan onder; harden; iets transporteren; ondersteunen; rugsteunen; sjouwen; steunen; torsen; uithouden; uitzingen; velen; verdragen; verduren; verstouwen; verstuwen; vervoeren; volhouden; zeulen
ha på sig aan hebben; dragen

Verwante vertalingen van aan hebben