Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. becijferen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor becijferen (Nederlands) in het Zweeds

becijferen:

becijferen werkwoord (becijfer, becijfert, becijferde, becijferden, becijferd)

  1. becijferen (uitrekenen; berekenen; uitwerken; calculeren)
    beräkna
    • beräkna werkwoord (beräknar, beräknade, beräknat)

Conjugations for becijferen:

o.t.t.
  1. becijfer
  2. becijfert
  3. becijfert
  4. becijferen
  5. becijferen
  6. becijferen
o.v.t.
  1. becijferde
  2. becijferde
  3. becijferde
  4. becijferden
  5. becijferden
  6. becijferden
v.t.t.
  1. heb becijferd
  2. hebt becijferd
  3. heeft becijferd
  4. hebben becijferd
  5. hebben becijferd
  6. hebben becijferd
v.v.t.
  1. had becijferd
  2. had becijferd
  3. had becijferd
  4. hadden becijferd
  5. hadden becijferd
  6. hadden becijferd
o.t.t.t.
  1. zal becijferen
  2. zult becijferen
  3. zal becijferen
  4. zullen becijferen
  5. zullen becijferen
  6. zullen becijferen
o.v.t.t.
  1. zou becijferen
  2. zou becijferen
  3. zou becijferen
  4. zouden becijferen
  5. zouden becijferen
  6. zouden becijferen
diversen
  1. becijfer!
  2. becijfert!
  3. becijferd
  4. becijferende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor becijferen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beräkna becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken begroten; berekenen; factureren; in rekening brengen; ramen; rekenen; schatten

Wiktionary: becijferen


Cross Translation:
FromToVia
becijferen uppskatta beziffern — (transitiv) etwas mit einem exakten oder geschätzten Zahlenwert bezeichnen