Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. beschenken:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor beschenken (Nederlands) in het Zweeds

beschenken:

beschenken werkwoord (beschenk, beschenkt, beschonk, beschonken, beschonken)

  1. beschenken (begiftigen; bedelen)
    utrusta; begåva; förläna
    • utrusta werkwoord (utrustar, utrustade, utrustat)
    • begåva werkwoord (begåvar, begåvade, begåvat)
    • förläna werkwoord (förläner, förlände, förlänt)

Conjugations for beschenken:

o.t.t.
  1. beschenk
  2. beschenkt
  3. beschenkt
  4. beschenken
  5. beschenken
  6. beschenken
o.v.t.
  1. beschonk
  2. beschonk
  3. beschonk
  4. beschonken
  5. beschonken
  6. beschonken
v.t.t.
  1. heb beschonken
  2. hebt beschonken
  3. heeft beschonken
  4. hebben beschonken
  5. hebben beschonken
  6. hebben beschonken
v.v.t.
  1. had beschonken
  2. had beschonken
  3. had beschonken
  4. hadden beschonken
  5. hadden beschonken
  6. hadden beschonken
o.t.t.t.
  1. zal beschenken
  2. zult beschenken
  3. zal beschenken
  4. zullen beschenken
  5. zullen beschenken
  6. zullen beschenken
o.v.t.t.
  1. zou beschenken
  2. zou beschenken
  3. zou beschenken
  4. zouden beschenken
  5. zouden beschenken
  6. zouden beschenken
diversen
  1. beschenk!
  2. beschenkt!
  3. beschonken
  4. beschenkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor beschenken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
begåva bedelen; begiftigen; beschenken
förläna bedelen; begiftigen; beschenken
utrusta bedelen; begiftigen; beschenken gerieven; outilleren; toerusten; uitrusten; zich uitrusten