Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. bok:
  2. bokken:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bok (Nederlands) in het Zweeds

bok:

bok [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de bok (mannetjesgeit)
    getabock

Vertaal Matrix voor bok:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
getabock bok; mannetjesgeit

Verwante woorden van "bok":


Wiktionary: bok


Cross Translation:
FromToVia
bok bock billy goat — male goat
bok kuskbock box — driver’s seat on a coach
bok get goat — animal
bok bock horse — gymnastic equipment
bok bock bouc — Mâle de la chèvre

bokken:

bokken werkwoord (bok, bokt, bokte, bokten, gebokt)

  1. bokken (bokkig zijn; steigeren)
    vara tvär; vara vresig
    • vara tvär werkwoord (är tvär, var tvär, varit tvär)
    • vara vresig werkwoord (är vresig, var vresig, varit vresig)

Conjugations for bokken:

o.t.t.
  1. bok
  2. bokt
  3. bokt
  4. bokken
  5. bokken
  6. bokken
o.v.t.
  1. bokte
  2. bokte
  3. bokte
  4. bokten
  5. bokten
  6. bokten
v.t.t.
  1. heb gebokt
  2. hebt gebokt
  3. heeft gebokt
  4. hebben gebokt
  5. hebben gebokt
  6. hebben gebokt
v.v.t.
  1. had gebokt
  2. had gebokt
  3. had gebokt
  4. hadden gebokt
  5. hadden gebokt
  6. hadden gebokt
o.t.t.t.
  1. zal bokken
  2. zult bokken
  3. zal bokken
  4. zullen bokken
  5. zullen bokken
  6. zullen bokken
o.v.t.t.
  1. zou bokken
  2. zou bokken
  3. zou bokken
  4. zouden bokken
  5. zouden bokken
  6. zouden bokken
diversen
  1. bok!
  2. bokt!
  3. gebokt
  4. bokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bokken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vara tvär bokken; bokkig zijn; steigeren kniezen; mokken
vara vresig bokken; bokkig zijn; steigeren

Verwante woorden van "bokken":