Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. disloqueren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor disloqueren (Nederlands) in het Zweeds

disloqueren:

disloqueren werkwoord (disloqueer, disloqueert, disloqueerde, disloqueerden, gedisloqueerd)

  1. disloqueren (verplaatsen; verschuiven; verleggen; )
    flytta; flytta bort
    • flytta werkwoord (flyttar, flyttade, flyttat)
    • flytta bort werkwoord (flyttar bort, flyttade bort, flyttat bort)
  2. disloqueren (ontwrichten; uit het lid brengen)
    sträcka; vricka
    • sträcka werkwoord (sträcker, sträckte, sträckt)
    • vricka werkwoord (vrickar, vrickade, vrickat)

Conjugations for disloqueren:

o.t.t.
  1. disloqueer
  2. disloqueert
  3. disloqueert
  4. disloqueren
  5. disloqueren
  6. disloqueren
o.v.t.
  1. disloqueerde
  2. disloqueerde
  3. disloqueerde
  4. disloqueerden
  5. disloqueerden
  6. disloqueerden
v.t.t.
  1. heb gedisloqueerd
  2. hebt gedisloqueerd
  3. heeft gedisloqueerd
  4. hebben gedisloqueerd
  5. hebben gedisloqueerd
  6. hebben gedisloqueerd
v.v.t.
  1. had gedisloqueerd
  2. had gedisloqueerd
  3. had gedisloqueerd
  4. hadden gedisloqueerd
  5. hadden gedisloqueerd
  6. hadden gedisloqueerd
o.t.t.t.
  1. zal disloqueren
  2. zult disloqueren
  3. zal disloqueren
  4. zullen disloqueren
  5. zullen disloqueren
  6. zullen disloqueren
o.v.t.t.
  1. zou disloqueren
  2. zou disloqueren
  3. zou disloqueren
  4. zouden disloqueren
  5. zouden disloqueren
  6. zouden disloqueren
en verder
  1. ben gedisloqueerd
  2. bent gedisloqueerd
  3. is gedisloqueerd
  4. zijn gedisloqueerd
  5. zijn gedisloqueerd
  6. zijn gedisloqueerd
diversen
  1. disloqueer!
  2. disloqueert!
  3. gedisloqueerd
  4. disloquerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor disloqueren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flytta uitnemen
sträcka afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg; wegvak
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flytta disloqueren; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten bewegen; iets verplaatsen; omruilen; omwisselen; overplaatsen; ruilen; schuivend verplaatsen; standplaats veranderen; verhuizen; verkassen; verleggen; verplaatsen; verrijden; verschuiven; vertillen; verwisselen; voor zich uitschuiven; wisselen; zich verplaatsen
flytta bort disloqueren; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten
sträcka disloqueren; ontwrichten; uit het lid brengen bespannen; komen tot; oprekken; opspannen; reiken; rekken; spannen; uitrekken
vricka disloqueren; ontwrichten; uit het lid brengen ontwrichten; verstuiken; verzwikken; wrikken; zwikken