Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. doorgevoerd:
  2. doorvoeren:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor doorgevoerd (Nederlands) in het Zweeds

doorgevoerd:

doorgevoerd bijvoeglijk naamwoord

  1. doorgevoerd
    genomdrivet; genomfört; förverkligad; förverkligat; genomdriven; realiserat

Vertaal Matrix voor doorgevoerd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förverkligad doorgevoerd
förverkligat doorgevoerd
genomdriven doorgevoerd
genomdrivet doorgevoerd
genomfört doorgevoerd
realiserat doorgevoerd

Verwante woorden van "doorgevoerd":

  • doorgevoerde

doorgevoerd vorm van doorvoeren:

doorvoeren werkwoord (voer door, voert door, voerde door, voerden door, doorgevoerd)

  1. doorvoeren
    bära igenom
    • bära igenom werkwoord (bär igenom, bar igenom, burit igenom)

Conjugations for doorvoeren:

o.t.t.
  1. voer door
  2. voert door
  3. voert door
  4. voeren door
  5. voeren door
  6. voeren door
o.v.t.
  1. voerde door
  2. voerde door
  3. voerde door
  4. voerden door
  5. voerden door
  6. voerden door
v.t.t.
  1. heb doorgevoerd
  2. hebt doorgevoerd
  3. heeft doorgevoerd
  4. hebben doorgevoerd
  5. hebben doorgevoerd
  6. hebben doorgevoerd
v.v.t.
  1. had doorgevoerd
  2. had doorgevoerd
  3. had doorgevoerd
  4. hadden doorgevoerd
  5. hadden doorgevoerd
  6. hadden doorgevoerd
o.t.t.t.
  1. zal doorvoeren
  2. zult doorvoeren
  3. zal doorvoeren
  4. zullen doorvoeren
  5. zullen doorvoeren
  6. zullen doorvoeren
o.v.t.t.
  1. zou doorvoeren
  2. zou doorvoeren
  3. zou doorvoeren
  4. zouden doorvoeren
  5. zouden doorvoeren
  6. zouden doorvoeren
en verder
  1. is doorgevoerd
  2. zijn doorgevoerd
diversen
  1. voer door!
  2. voert door!
  3. doorgevoerd
  4. doorvoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor doorvoeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bära igenom doorvoeren

Verwante woorden van "doorvoeren":


Wiktionary: doorvoeren


Cross Translation:
FromToVia
doorvoeren använda; begagna; bruka; lägga; ställa; sätta appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
doorvoeren realisera réaliser — construire