Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gelegd (Nederlands) in het Zweeds

gelegd:

gelegd bijvoeglijk naamwoord

  1. gelegd
    lagt; satt; stoppad; stoppat
    • lagt bijvoeglijk naamwoord
    • satt bijvoeglijk naamwoord
    • stoppad bijvoeglijk naamwoord
    • stoppat bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor gelegd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lagt gelegd
satt gelegd gedrongen
stoppad gelegd opgevuld; volgestopt
stoppat gelegd bekleed; gestoffeerd; gestopt; opgehouden; opgevuld; uitgescheiden; volgestopt

gelegd vorm van leggen:

leggen werkwoord (leg, legt, legde, legden, gelegd)

  1. leggen (deponeren; plaatsen; zetten; )
    lägga ner; sätta ner
    • lägga ner werkwoord (lägger ner, lade ner, lagt ner)
    • sätta ner werkwoord (sätter ner, satte ner, sätt ner)
  2. leggen (zetten; plaatsen)
    lägga; sätta; placera
    • lägga werkwoord (lägger, lade, lagt)
    • sätta werkwoord (sätter, satte, satt)
    • placera werkwoord (placerar, placerade, placerat)
  3. leggen (neerleggen; plaatsen; deponeren; wegleggen)
    lägga ner; placera
    • lägga ner werkwoord (lägger ner, lade ner, lagt ner)
    • placera werkwoord (placerar, placerade, placerat)
  4. leggen (deponeren)
    lägga; ställa
    • lägga werkwoord (lägger, lade, lagt)
    • ställa werkwoord (ställer, ställde, ställt)

Conjugations for leggen:

o.t.t.
  1. leg
  2. legt
  3. legt
  4. leggen
  5. leggen
  6. leggen
o.v.t.
  1. legde
  2. legde
  3. legde
  4. legden
  5. legden
  6. legden
v.t.t.
  1. heb gelegd
  2. hebt gelegd
  3. heeft gelegd
  4. hebben gelegd
  5. hebben gelegd
  6. hebben gelegd
v.v.t.
  1. had gelegd
  2. had gelegd
  3. had gelegd
  4. hadden gelegd
  5. hadden gelegd
  6. hadden gelegd
o.t.t.t.
  1. zal leggen
  2. zult leggen
  3. zal leggen
  4. zullen leggen
  5. zullen leggen
  6. zullen leggen
o.v.t.t.
  1. zou leggen
  2. zou leggen
  3. zou leggen
  4. zouden leggen
  5. zouden leggen
  6. zouden leggen
en verder
  1. ben gelegd
  2. bent gelegd
  3. is gelegd
  4. zijn gelegd
  5. zijn gelegd
  6. zijn gelegd
diversen
  1. leg!
  2. legt!
  3. gelegd
  4. leggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

leggen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het leggen (werk neerleggen; ophouden met)
    lägga ner arbetet

Vertaal Matrix voor leggen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lägga ner arbetet leggen; ophouden met; werk neerleggen
sätta ner neerzetten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lägga deponeren; leggen; plaatsen; zetten bijzetten; inklinken; neerzetten; plaatsen; situeren; zetten; zich afspelen
lägga ner deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten neervlijen; vlijen
placera deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; wegleggen; zetten bijzetten; inklinken; koloniseren; neerzetten; plaatsen; settelen; situeren; vestigen; zetten; zich afspelen
ställa deponeren; leggen bijzetten; inklinken; neerzetten; op stal zetten; plaatsen; situeren; zetten; zich afspelen
sätta leggen; plaatsen; zetten bijzetten; inklinken; neerzetten; plaatsen; situeren; zetten; zich afspelen
sätta ner deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten

Verwante woorden van "leggen":


Verwante definities voor "leggen":

  1. zó plaatsen dat het plat ligt1
    • ik leg het boek op tafel1

Wiktionary: leggen


Cross Translation:
FromToVia
leggen lägga lay — to place something down in a position of rest
leggen lägga lay — to deposit an egg
leggen sätta; ställa; lägga; he; placera put — to place something somewhere
leggen accentuera accentuermarquer d’un accent.
leggen använda; begagna; bruka; lägga; ställa; sätta appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
leggen lägga coucher — Coucher quelqu’un
leggen lägga; ställa; sätta mettreplacer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
leggen lägga; ställa; sätta; bygga; inreda; inställa; göra poserplacer, mettre sur quelque chose.