Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. gescheld:
  2. schellen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gescheld (Nederlands) in het Zweeds

gescheld:

gescheld [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. gescheld (getier)
    ylande; vrålande; rytande
  2. gescheld (gekanker)
    gliring
    • gliring [-en] zelfstandig naamwoord
  3. gescheld (scheldpartij; gefoeter)
    ömsesidig utskällning; praktgräl

Vertaal Matrix voor gescheld:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gliring gekanker; gescheld
praktgräl gefoeter; gescheld; scheldpartij
rytande gescheld; getier gebrul; gebulder; gekrijs; geschreeuw
vrålande gescheld; getier
ylande gescheld; getier gehuil; wolvengehuil
ömsesidig utskällning gefoeter; gescheld; scheldpartij

gescheld vorm van schellen:

schellen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de schellen
    dörrklocka

schellen werkwoord (schel, schelt, schelde, schelden, gescheld)

  1. schellen
    skalla; klinga; ljuda
    • skalla werkwoord (skallar, skallade, skallat)
    • klinga werkwoord (klingar, klingade, klingat)
    • ljuda werkwoord (ljudar, ljudade, ljudat)

Conjugations for schellen:

o.t.t.
  1. schel
  2. schelt
  3. schelt
  4. schellen
  5. schellen
  6. schellen
o.v.t.
  1. schelde
  2. schelde
  3. schelde
  4. schelden
  5. schelden
  6. schelden
v.t.t.
  1. heb gescheld
  2. hebt gescheld
  3. heeft gescheld
  4. hebben gescheld
  5. hebben gescheld
  6. hebben gescheld
v.v.t.
  1. had gescheld
  2. had gescheld
  3. had gescheld
  4. hadden gescheld
  5. hadden gescheld
  6. hadden gescheld
o.t.t.t.
  1. zal schellen
  2. zult schellen
  3. zal schellen
  4. zullen schellen
  5. zullen schellen
  6. zullen schellen
o.v.t.t.
  1. zou schellen
  2. zou schellen
  3. zou schellen
  4. zouden schellen
  5. zouden schellen
  6. zouden schellen
en verder
  1. ben gescheld
  2. bent gescheld
  3. is gescheld
  4. zijn gescheld
  5. zijn gescheld
  6. zijn gescheld
diversen
  1. schel!
  2. schelt!
  3. gescheld
  4. schellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor schellen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dörrklocka schellen bel; deurbel; huisbel; schel
klinga blad van een roeispaan
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klinga schellen kletteren; klingelen; rammelen; rinkelen; tingelen; tinkelen
ljuda schellen geluid maken
skalla schellen zullen

Verwante woorden van "schellen":


Wiktionary: schellen


Cross Translation:
FromToVia
schellen ringa på anläuten — (intransitiv) Österreich: eine Türklingel betätigen
schellen ljuda; låta; tona sonnerrendre un son.