Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. grabbelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor grabbelen (Nederlands) in het Zweeds

grabbelen:

grabbelen werkwoord (grabbel, grabbelt, grabbelde, grabbelden, gegrabbeld)

  1. grabbelen (graaien; snuffelen)
    gräva; treva; kravla
    • gräva werkwoord (gräver, grävde, grävt)
    • treva werkwoord (trevar, trevade, trevat)
    • kravla werkwoord (kravlar, kravlade, kravlat)
  2. grabbelen (in iets rondtasten; graaien; rommelen)
    undersöka; snoka efter; snoka runt
    • undersöka werkwoord (undersöker, undersökte, undersökt)
    • snoka efter werkwoord (snokar efter, snokade efter, snokat efter)
    • snoka runt werkwoord (snokar runt, snokade runt, snokat runt)

Conjugations for grabbelen:

o.t.t.
  1. grabbel
  2. grabbelt
  3. grabbelt
  4. grabbelen
  5. grabbelen
  6. grabbelen
o.v.t.
  1. grabbelde
  2. grabbelde
  3. grabbelde
  4. grabbelden
  5. grabbelden
  6. grabbelden
v.t.t.
  1. heb gegrabbeld
  2. hebt gegrabbeld
  3. heeft gegrabbeld
  4. hebben gegrabbeld
  5. hebben gegrabbeld
  6. hebben gegrabbeld
v.v.t.
  1. had gegrabbeld
  2. had gegrabbeld
  3. had gegrabbeld
  4. hadden gegrabbeld
  5. hadden gegrabbeld
  6. hadden gegrabbeld
o.t.t.t.
  1. zal grabbelen
  2. zult grabbelen
  3. zal grabbelen
  4. zullen grabbelen
  5. zullen grabbelen
  6. zullen grabbelen
o.v.t.t.
  1. zou grabbelen
  2. zou grabbelen
  3. zou grabbelen
  4. zouden grabbelen
  5. zouden grabbelen
  6. zouden grabbelen
en verder
  1. is gegrabbeld
  2. zijn gegrabbeld
diversen
  1. grabbel!
  2. grabbelt!
  3. gegrabbeld
  4. grabbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor grabbelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gräva graaien; grabbelen; snuffelen delven; doorwroeten; graven; woelen; wroeten; wroetend onderzoeken; wurmen
kravla graaien; grabbelen; snuffelen
snoka efter graaien; grabbelen; in iets rondtasten; rommelen
snoka runt graaien; grabbelen; in iets rondtasten; rommelen
treva graaien; grabbelen; snuffelen frommelen; op de tast lopen
undersöka graaien; grabbelen; in iets rondtasten; rommelen aanschouwen; bekijken; beproeven; bezichtigen; bezien; controleren; doorvorsen; examineren; fouilleren; iets opzoeken; inspecteren; keuren; met sonde onderzoeken; nagaan; nakijken; naspeuren; naspeuring doen; nasporen; nazoeken; onderzoeken; overhoren; rechercheren; schouwen; snuffelen; sonderen; speuren; testen; toetsen; uitproberen; uittesten; visiteren