Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. hei:
  2. heien:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor hei (Nederlands) in het Zweeds

hei:

hei [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de hei (heidegrond; heide; heidevlakte)
    ljung
    • ljung [-en] zelfstandig naamwoord
  2. de hei (heidecultuur; heide)
    hed
    • hed [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor hei:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hed hei; heide; heidecultuur heideveld
ljung hei; heide; heidegrond; heidevlakte

Verwante woorden van "hei":


Wiktionary: hei


Cross Translation:
FromToVia
hei ljung heath — small everygreen shrub
hei hedmark; hed heath — uncultivated land with sandy soil

heien:

heien werkwoord (hei, heit, heide, heiden, geheid)

  1. heien
    påla
    • påla werkwoord (pålar, pålade, pålat)

Conjugations for heien:

o.t.t.
  1. hei
  2. heit
  3. heit
  4. heien
  5. heien
  6. heien
o.v.t.
  1. heide
  2. heide
  3. heide
  4. heiden
  5. heiden
  6. heiden
v.t.t.
  1. heb geheid
  2. hebt geheid
  3. heeft geheid
  4. hebben geheid
  5. hebben geheid
  6. hebben geheid
v.v.t.
  1. had geheid
  2. had geheid
  3. had geheid
  4. hadden geheid
  5. hadden geheid
  6. hadden geheid
o.t.t.t.
  1. zal heien
  2. zult heien
  3. zal heien
  4. zullen heien
  5. zullen heien
  6. zullen heien
o.v.t.t.
  1. zou heien
  2. zou heien
  3. zou heien
  4. zouden heien
  5. zouden heien
  6. zouden heien
en verder
  1. is geheid
  2. zijn geheid
diversen
  1. hei!
  2. heit!
  3. geheid
  4. heiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor heien:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
påla heien van palen voorzien

Verwante woorden van "heien":