Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ingevallen (Nederlands) in het Zweeds

ingevallen:

ingevallen bijvoeglijk naamwoord

  1. ingevallen
    härjad; utmärglad; stirrande

Vertaal Matrix voor ingevallen:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
härjad ingevallen
stirrande ingevallen fel verlicht; starend
utmärglad ingevallen dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel

invallen:

invallen werkwoord (val in, valt in, viel in, vielen in, ingevallen)

  1. invallen (invallen voor iemand; vervangen)
    ersätta; vara ersättning för
  2. invallen (binnendringen; binnenvallen)
    bryta sig in
    • bryta sig in werkwoord (bryter sig in, bröt sig in, brutit sig in)
  3. invallen (in elkaar zakken; inzakken; inzinken)
    kollapsa; störta ihop
    • kollapsa werkwoord (kollapsar, kollapsade, kollapsat)
    • störta ihop werkwoord (störtar ihop, störtade ihop, störtat ihop)
  4. invallen (naar binnen vallen)
    falla in; störta in
    • falla in werkwoord (faller in, föll in, fallit in)
    • störta in werkwoord (störtar in, störtade in, störtat in)

Conjugations for invallen:

o.t.t.
  1. val in
  2. valt in
  3. valt in
  4. vallen in
  5. vallen in
  6. vallen in
o.v.t.
  1. viel in
  2. viel in
  3. viel in
  4. vielen in
  5. vielen in
  6. vielen in
v.t.t.
  1. ben ingevallen
  2. bent ingevallen
  3. is ingevallen
  4. zijn ingevallen
  5. zijn ingevallen
  6. zijn ingevallen
v.v.t.
  1. was ingevallen
  2. was ingevallen
  3. was ingevallen
  4. waren ingevallen
  5. waren ingevallen
  6. waren ingevallen
o.t.t.t.
  1. zal invallen
  2. zult invallen
  3. zal invallen
  4. zullen invallen
  5. zullen invallen
  6. zullen invallen
o.v.t.t.
  1. zou invallen
  2. zou invallen
  3. zou invallen
  4. zouden invallen
  5. zouden invallen
  6. zouden invallen
en verder
  1. heb ingevallen
  2. hebt ingevallen
  3. heeft ingevallen
  4. hebben ingevallen
  5. hebben ingevallen
  6. hebben ingevallen
diversen
  1. val in!
  2. valt in!
  3. ingevallen
  4. invallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

invallen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het invallen (binnenvallen)
    invaderande

Vertaal Matrix voor invallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bryta sig in braak; inbraak; kraak
ersätta plaatsvervanger; representant; vertegenwoordiger
invaderande binnenvallen; invallen
kollapsa instorting; neervallen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bryta sig in binnendringen; binnenvallen; invallen beroven; binnen breken; binnenbreken; een inbraak doen; inbreken; inbreuk maken; overtreden
ersätta invallen; invallen voor iemand; vervangen aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen
falla in invallen; naar binnen vallen aantreden; toetreden
kollapsa in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken afleggen; bezwijken; desintegreren; het onderspit delven; in elkaar storten; in elkaar zinken; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; omlaagstorten; ten gronde gaan; tenondergaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vallen; verzakken
störta ihop in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken
störta in invallen; naar binnen vallen
vara ersättning för invallen; invallen voor iemand; vervangen

Verwante woorden van "invallen":


Wiktionary: invallen


Cross Translation:
FromToVia
invallen hoppa in; rycka in einspringen — jemanden durch sich selbst ersetzen, jemandes anderen Rolle einnehmen