Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. instrumenteren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor instrumenteren (Nederlands) in het Zweeds

instrumenteren:

instrumenteren werkwoord (instrumenteer, instrumenteert, instrumenteerde, instrumenteerden, geïnstrumenteerd)

  1. instrumenteren (orkestreren; arrangeren)
    arrangera; orkestrera
    • arrangera werkwoord (arrangerar, arrangerade, arrangerat)
    • orkestrera werkwoord (orkestrerar, orkestrerade, orkestrerat)
  2. instrumenteren

Conjugations for instrumenteren:

o.t.t.
  1. instrumenteer
  2. instrumenteert
  3. instrumenteert
  4. instrumenteren
  5. instrumenteren
  6. instrumenteren
o.v.t.
  1. instrumenteerde
  2. instrumenteerde
  3. instrumenteerde
  4. instrumenteerden
  5. instrumenteerden
  6. instrumenteerden
v.t.t.
  1. heb geïnstrumenteerd
  2. hebt geïnstrumenteerd
  3. heeft geïnstrumenteerd
  4. hebben geïnstrumenteerd
  5. hebben geïnstrumenteerd
  6. hebben geïnstrumenteerd
v.v.t.
  1. had geïnstrumenteerd
  2. had geïnstrumenteerd
  3. had geïnstrumenteerd
  4. hadden geïnstrumenteerd
  5. hadden geïnstrumenteerd
  6. hadden geïnstrumenteerd
o.t.t.t.
  1. zal instrumenteren
  2. zult instrumenteren
  3. zal instrumenteren
  4. zullen instrumenteren
  5. zullen instrumenteren
  6. zullen instrumenteren
o.v.t.t.
  1. zou instrumenteren
  2. zou instrumenteren
  3. zou instrumenteren
  4. zouden instrumenteren
  5. zouden instrumenteren
  6. zouden instrumenteren
en verder
  1. is geïnstrumenteerd
diversen
  1. instrumenteer!
  2. instrumenteert!
  3. geïnstrumenteerd
  4. instrumenterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor instrumenteren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrangera arrangeren; instrumenteren; orkestreren arrangeren; iets op touw zetten; inrichten; installeren; regelen
instrumentera instrumenteren
orkestrera arrangeren; instrumenteren; orkestreren