Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. kasstuk:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kasstuk (Nederlands) in het Zweeds

kasstuk:

kasstuk [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het kasstuk (kassucces)
    kassa succé
  2. het kasstuk (succesnummer; succes; hit; )
    krocka; slå
    • krocka [-en] zelfstandig naamwoord
    • slå zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kasstuk:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kassa succé kasstuk; kassucces
krocka hit; kasstuk; klapper; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer dreun; klap; knal; kwak; smak
slå hit; kasstuk; klapper; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
slå bonken; dichtslaan; dichtwerpen; een klap geven; een opdonder verkopen; fijnwrijven; frapperen; grijpen; hameren; hard slaan; hengsten; krenken; kwetsen; maaien; meppen; rammen; slaan; timmeren; toeslaan

Verwante woorden van "kasstuk":

  • kasstukken