Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. minder:
  2. minderen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor minder (Nederlands) in het Zweeds

minder:

minder bijvoeglijk naamwoord

  1. minder
    mindre; färre

Vertaal Matrix voor minder:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
färre minder beperkter; in mindere mate
mindre minder kleiner

Verwante woorden van "minder":


Antoniemen van "minder":


Verwante definities voor "minder":

  1. niet zo vaak als anders1
    • jij moet eens wat minder spijbelen!1
  2. niet zoals een andere keer1
    • het is vandaag minder druk op straat1
  3. niet zoveel als anders1
    • ik heb minder winst gemaakt dit jaar1

Wiktionary: minder


Cross Translation:
FromToVia
minder färre fewer — comparative of few; a smaller number
minder mindre less — not as much

minder vorm van minderen:

minderen werkwoord (minder, mindert, minderde, minderden, geminderd)

  1. minderen (minder worden; declineren; afnemen; )
    minska; sjunka; förfalla; avta; gå ner
    • minska werkwoord (minskar, minskade, minskat)
    • sjunka werkwoord (sjunker, sjönk, sjunkit)
    • förfalla werkwoord (förfaller, förföll, förfallit)
    • avta werkwoord (avtar, avtog, avtagit)
    • gå ner werkwoord (går ner, gick ner, gått ner)
  2. minderen (verminderen; reduceren; afnemen; )
    korta in; göra mindre
    • korta in werkwoord (kortar in, kortade in, kortat in)
    • göra mindre werkwoord (gör mindre, gjorde mindre, gjort mindre)

Conjugations for minderen:

o.t.t.
  1. minder
  2. mindert
  3. mindert
  4. minderen
  5. minderen
  6. minderen
o.v.t.
  1. minderde
  2. minderde
  3. minderde
  4. minderden
  5. minderden
  6. minderden
v.t.t.
  1. heb geminderd
  2. hebt geminderd
  3. heeft geminderd
  4. hebben geminderd
  5. hebben geminderd
  6. hebben geminderd
v.v.t.
  1. had geminderd
  2. had geminderd
  3. had geminderd
  4. hadden geminderd
  5. hadden geminderd
  6. hadden geminderd
o.t.t.t.
  1. zal minderen
  2. zult minderen
  3. zal minderen
  4. zullen minderen
  5. zullen minderen
  6. zullen minderen
o.v.t.t.
  1. zou minderen
  2. zou minderen
  3. zou minderen
  4. zouden minderen
  5. zouden minderen
  6. zouden minderen
en verder
  1. ben geminderd
  2. bent geminderd
  3. is geminderd
  4. zijn geminderd
  5. zijn geminderd
  6. zijn geminderd
diversen
  1. minder!
  2. mindert!
  3. geminderd
  4. minderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

minderen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het minderen (krimpen; korten)
    minskande; avtagande

Vertaal Matrix voor minderen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avtagande korten; krimpen; minderen achteruitgang; afname; afzwakking; daling; minder worden; ontnemen; sluiereffect; terugloop; val; vermindering; verval
minskande korten; krimpen; minderen afzwakking; vermindering
sjunka wegzakken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avta afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen achteruitgaan; afnemen; bezwijken; declineren; instorten; lijntrekken; minder worden; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken
förfalla afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen afrotten; bederven; bouwvallig worden; brokkelen; kruimelen; ongeldig worden; rotten; vergaan; verkommeren; vermolmen; verrotten; vervallen; wegrotten
gå ner afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen naar beneden gaan; naar beneden lopen; neergaan; omlaaggaan
göra mindre afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen kleiner maken; minder maken; minimaliseren; verkleinen
korta in afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen inkorten; korten; minder maken; minimaliseren; verkrappen
minska afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen achteruitgaan; afkorten; afnemen; afnemend; declineren; denigreren; inkrimpen; kleiner maken; kleineren; krimpen; lager maken; lenigen; minder worden; minimaliseren; slinken; slinkend; tanend; terugdraaien; terugschroeven; verkleinen; verlagen; verlichten; verminderen; verzachten
sjunka afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen afnemen; doen zinken; inkrimpen; krimpen; lager worden; minder worden; naar beneden gaan; naar beneden lopen; neergaan; omlaaggaan; onder water gaan; ondergaan; slinken; verkleinen; verminderen; zinken
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
minska afname voorraad; vermindering
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avtagande achteruitgaand; afnemend; minderend; slinkend; tanend; verminderend; vervallend; zwemend
minskande achteruitgaand; afnemend; dalend; vervallend

Verwante vertalingen van minder