Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ontdoen (Nederlands) in het Zweeds

ontdoen:

ontdoen werkwoord (ontdoe, ontdoet, ontdeed, ontdeden, ontdaan)

  1. ontdoen (zich van iets ontdoen)
    slänga; disponera; fritt förfoga över; tömma ur; sälja; kasta; överlåta; undanskaffa
  2. ontdoen (uitbuiten; beroven)
    utnyttja
    • utnyttja werkwoord (utnyttjar, utnyttjade, utnyttjat)

Conjugations for ontdoen:

o.t.t.
  1. ontdoe
  2. ontdoet
  3. ontdoet
  4. ontdoen
  5. ontdoen
  6. ontdoen
o.v.t.
  1. ontdeed
  2. ontdeed
  3. ontdeed
  4. ontdeden
  5. ontdeden
  6. ontdeden
v.t.t.
  1. heb ontdaan
  2. hebt ontdaan
  3. heeft ontdaan
  4. hebben ontdaan
  5. hebben ontdaan
  6. hebben ontdaan
v.v.t.
  1. had ontdaan
  2. had ontdaan
  3. had ontdaan
  4. hadden ontdaan
  5. hadden ontdaan
  6. hadden ontdaan
o.t.t.t.
  1. zal ontdoen
  2. zult ontdoen
  3. zal ontdoen
  4. zullen ontdoen
  5. zullen ontdoen
  6. zullen ontdoen
o.v.t.t.
  1. zou ontdoen
  2. zou ontdoen
  3. zou ontdoen
  4. zouden ontdoen
  5. zouden ontdoen
  6. zouden ontdoen
en verder
  1. ben ontdaan
  2. bent ontdaan
  3. is ontdaan
  4. zijn ontdaan
  5. zijn ontdaan
  6. zijn ontdaan
diversen
  1. ontdoe!
  2. ontdoet!
  3. ontdaan
  4. ontdoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ontdoen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. ontdoen
    bli av med

Vertaal Matrix voor ontdoen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bli av med ontdoen
kasta gesmijt; gooi; handeling van gooien; worp
sälja verkopen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bli av med eruit werken
disponera ontdoen; zich van iets ontdoen
fritt förfoga över ontdoen; zich van iets ontdoen
kasta ontdoen; zich van iets ontdoen afsmijten; afwerpen; gooien; keilen; kelderen; slingeren; smijten; sodemieteren; zakken
slänga ontdoen; zich van iets ontdoen eruit werken; keilen; kelderen; rukken; smijten; sodemieteren; trekken; zakken
sälja ontdoen; zich van iets ontdoen colporteren; iets verkopen; slijten; uitventen; van de hand doen; verhandelen; verkopen
tömma ur ontdoen; zich van iets ontdoen
undanskaffa ontdoen; zich van iets ontdoen
utnyttja beroven; ontdoen; uitbuiten munt uitslaan; profiteren; speculeren met krediet; voordeel trekken
överlåta ontdoen; zich van iets ontdoen

Wiktionary: ontdoen


Cross Translation:
FromToVia
ontdoen ta hand om entsorgen — (transitiv): Abfälle (jeglicher Art) beseitigen
ontdoen ångra undo — to reverse
ontdoen skinna; upptäcka dépouiller — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van ontdoen