Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opheffen (Nederlands) in het Zweeds

opheffen:

opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)

  1. opheffen (opdoeken)
    avskaffa; sluta med
    • avskaffa werkwoord (avskaffar, avskaffade, avskaffat)
    • sluta med werkwoord (slutar med, slutade med, slutat med)
  2. opheffen (teniet doen; verijdelen; nullificeren; vernietigen; ondervangen)
    ställa in; annullera
    • ställa in werkwoord (ställer in, ställde in, ställt in)
    • annullera werkwoord (annullerar, annullerade, annullerat)
  3. opheffen (optillen; heffen; tillen; )
    – omhoog tillen 1
    lyfta upp; hissa upp
    • lyfta upp werkwoord (lyftar upp, lyftade upp, lyftat upp)
    • hissa upp werkwoord (hissar upp, hissade upp, hissat upp)
  4. opheffen (omhoog heffen; heffen; hijsen)
    lyfta; häva upp; lyfta upp
    • lyfta werkwoord (lyftar, lyftade, lyftat)
    • häva upp werkwoord (häver upp, hävde upp, hävt upp)
    • lyfta upp werkwoord (lyftar upp, lyftade upp, lyftat upp)
  5. opheffen (teniet doen; terugdraaien; nullificeren; vernietigen; ondervangen)
    avboka; inställa; annullera
    • avboka werkwoord (avbokar, avbokade, avbokat)
    • inställa werkwoord (inställer, inställde, inställt)
    • annullera werkwoord (annullerar, annullerade, annullerat)
  6. opheffen (uiteen doen gaan; ontbinden)
    smälta; upplösa
    • smälta werkwoord (smälter, smälte, smält)
    • upplösa werkwoord (upplöser, upplöste, upplöst)
  7. opheffen (verbreken; beëindigen; afbreken; )
    avbryta; skilja; splittra; söndra
    • avbryta werkwoord (avbryter, avbröt, avbrutit)
    • skilja werkwoord (skiljer, skiljde, skilt)
    • splittra werkwoord (splittrar, splittrade, splittrat)
    • söndra werkwoord (söndrar, söndrade, söndrat)

Conjugations for opheffen:

o.t.t.
  1. hef op
  2. heft op
  3. heft op
  4. heffen op
  5. heffen op
  6. heffen op
o.v.t.
  1. hief op
  2. hief op
  3. hief op
  4. hieven op
  5. hieven op
  6. hieven op
v.t.t.
  1. heb opgeheven
  2. hebt opgeheven
  3. heeft opgeheven
  4. hebben opgeheven
  5. hebben opgeheven
  6. hebben opgeheven
v.v.t.
  1. had opgeheven
  2. had opgeheven
  3. had opgeheven
  4. hadden opgeheven
  5. hadden opgeheven
  6. hadden opgeheven
o.t.t.t.
  1. zal opheffen
  2. zult opheffen
  3. zal opheffen
  4. zullen opheffen
  5. zullen opheffen
  6. zullen opheffen
o.v.t.t.
  1. zou opheffen
  2. zou opheffen
  3. zou opheffen
  4. zouden opheffen
  5. zouden opheffen
  6. zouden opheffen
en verder
  1. ben opgeheven
  2. bent opgeheven
  3. is opgeheven
  4. zijn opgeheven
  5. zijn opgeheven
  6. zijn opgeheven
diversen
  1. hef op!
  2. heft op!
  3. opgeheven
  4. opheffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opheffen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. opheffen (herroepen; terugnemen; intrekken)
    höjande
  2. opheffen (beëindigen; opheffing)
    flyttning; flyttnade

Vertaal Matrix voor opheffen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flyttnade beëindigen; opheffen; opheffing
flyttning beëindigen; opheffen; opheffing doorstroming
höjande herroepen; intrekken; opheffen; terugnemen
smälta gesmolten massa; smelt
ställa in afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; instelling op; regelen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
annullera nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; verijdelen; vernietigen delgen; herroepen; ongeldig maken; te niet doen; tenietdoen; terugroepen; vernietigen
avboka nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; vernietigen
avbryta afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen afbreken; annuleren; in de rede vallen; interrumperen; onderbreken; verwijderen
avskaffa opdoeken; opheffen
hissa upp heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen met een takel ophijsen; omhoogrukken; takelen
häva upp heffen; hijsen; omhoog heffen; opheffen
inställa nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; vernietigen
lyfta heffen; hijsen; omhoog heffen; opheffen hieuwen; hieven; met een spil omhoogwerken
lyfta upp heffen; hijsen; lichten; omhoog brengen; omhoog heffen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen heffen; met een takel ophijsen; omhoog doen; omhoogrukken; omhoogtillen; samenvouwen; takelen
skilja afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen
sluta med opdoeken; opheffen aflopen met; resultaat; resulteren; tot gevolg hebben; uitmonden
smälta ontbinden; opheffen; uiteen doen gaan doen smelten; door hitte vloeibaar worden; in elkaar overlopen; smelten; verbijten; verkroppen; vervagen; vervloeien
splittra afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen ergens uitscheuren; splinteren; tot splinters breken; uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteenstuiven; uiteenvliegen; versplinteren
ställa in nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; verijdelen; vernietigen afstellen; afstemmen
söndra afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen
upplösa ontbinden; opheffen; uiteen doen gaan in een vloeistof opgaan; oplossen; voornemen
- besluiten
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
upplösa opgelost

Verwante woorden van "opheffen":


Synoniemen voor "opheffen":


Antoniemen van "opheffen":


Verwante definities voor "opheffen":

  1. er een einde aan maken1
    • wij heffen dit bedrijf op1
  2. omhoog tillen1
    • hij hief de beker op1

Wiktionary: opheffen


Cross Translation:
FromToVia
opheffen lyfta lift — to raise
opheffen höja raise — to cause to rise
opheffen anhålla; arrestera; häkta arrêter — À trier
opheffen arbeställa; utplåna supprimer — Traductions à trier suivant le sens
opheffen fullborda; ända terminerborner, limiter.

opheffen vorm van ophef:

ophef [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de ophef (deining)
    väsen; uppståndelse; rabalder; tumult
  2. de ophef (kouwe drukte; drukte; rumoer)
    bråk; väsen; uppståndelse; tjafs

Vertaal Matrix voor ophef:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bråk drukte; kouwe drukte; ophef; rumoer drukte; gevechten; heisa; kouwe drukte; krakeel; stennis; vechtpartijen
rabalder deining; ophef beroering; drukte; geraas; heibel; heksenketel; lawaai; leven; oproer; opschudding; opstand; opstootje; pandemonium; rel; rumoer; tumult; volksoproer; vuistgevecht
tjafs drukte; kouwe drukte; ophef; rumoer drukte; geklooi; gerommel; gerotzooi; heisa; krakeel
tumult deining; ophef beroering; drukte; gedruis; geraas; heibel; heksenketel; herrie; kabaal; lawaai; leven; luidruchtigheid; oploop; oproer; opschudding; opstand; opstootje; opzien; pandemonium; rel; rumoer; sensatie; spektakel; stampei; tamtam; tumult; verwarring; volksoproer; vuistgevecht
uppståndelse deining; drukte; kouwe drukte; ophef; rumoer geharrewar
väsen deining; drukte; kouwe drukte; ophef; rumoer drukte; gedrang; oproer; opstand; opstootje; rel; toeloop; toevloed; volksoproer; vuistgevecht

Verwante woorden van "ophef":