Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. scharrelen:
  2. scharrel:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor scharrelen (Nederlands) in het Zweeds

scharrelen:

scharrelen werkwoord (scharrel, scharrelt, scharrelde, scharrelden, gescharreld)

  1. scharrelen (aan de scharrel zijn; flirten)
    skoja; flörta med
    • skoja werkwoord (skojar, skojade, skojat)
    • flörta med werkwoord (flörtar med, flörtade med, flörtat med)
  2. scharrelen (aanrotzooien; aanrommelen; rotzooien; knoeien)
    knåpa; gå och driva; traska omkring
    • knåpa werkwoord (knåpar, knåpade, knåpat)
    • gå och driva werkwoord (går och driver, gick och drivit, gått och drivit)
    • traska omkring werkwoord (traskar omkring, traskade omkring, traskat omkring)

Conjugations for scharrelen:

o.t.t.
  1. scharrel
  2. scharrelt
  3. scharrelt
  4. scharrelen
  5. scharrelen
  6. scharrelen
o.v.t.
  1. scharrelde
  2. scharrelde
  3. scharrelde
  4. scharrelden
  5. scharrelden
  6. scharrelden
v.t.t.
  1. heb gescharreld
  2. hebt gescharreld
  3. heeft gescharreld
  4. hebben gescharreld
  5. hebben gescharreld
  6. hebben gescharreld
v.v.t.
  1. had gescharreld
  2. had gescharreld
  3. had gescharreld
  4. hadden gescharreld
  5. hadden gescharreld
  6. hadden gescharreld
o.t.t.t.
  1. zal scharrelen
  2. zult scharrelen
  3. zal scharrelen
  4. zullen scharrelen
  5. zullen scharrelen
  6. zullen scharrelen
o.v.t.t.
  1. zou scharrelen
  2. zou scharrelen
  3. zou scharrelen
  4. zouden scharrelen
  5. zouden scharrelen
  6. zouden scharrelen
en verder
  1. ben gescharreld
  2. bent gescharreld
  3. is gescharreld
  4. zijn gescharreld
  5. zijn gescharreld
  6. zijn gescharreld
diversen
  1. scharrel!
  2. scharrelt!
  3. gescharreld
  4. scharrelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor scharrelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skoja bespotten; draak steken met
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flörta med aan de scharrel zijn; flirten; scharrelen
gå och driva aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen
knåpa aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen aanmodderen; fröbelen; keutelen; knutselen; prutsen; rommelen; sleutelen; verprutsen
skoja aan de scharrel zijn; flirten; scharrelen beet nemen; gekheid maken; grappen maken; in de maling nemen
traska omkring aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen

Verwante woorden van "scharrelen":


Wiktionary: scharrelen


Cross Translation:
FromToVia
scharrelen flörta flirter — S’adonner au flirt.
scharrelen klå; klösa; krafsa; riva grifferégratigner d’un coup de griffe.

scharrelen vorm van scharrel:

scharrel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de scharrel
    flört; flirt; kärlekshistoria

Vertaal Matrix voor scharrel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flirt scharrel flirt; flirtation; geflirt; jongensgek; lonker
flört scharrel behaagzucht; koketterie; scharrelpartijtje; vrijage
kärlekshistoria scharrel liaison; liefdesbetrekking; liefdesrelatie; relatie; verhouding; verkering

Verwante woorden van "scharrel":


Verwante vertalingen van scharrelen