Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. schrompelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schrompelen (Nederlands) in het Zweeds

schrompelen:

schrompelen werkwoord (schrompel, schrompelt, schrompelde, schrompelden, geschrompeld)

  1. schrompelen (ineenschrompelen; ineenkrimpen)
    krympa
    • krympa werkwoord (krymper, krympte, krympt)
  2. schrompelen (verschrompelen; samentrekken; slinken; indrogen)
    vittra; skrumpna ihop
    • vittra werkwoord (vittrar, vittrade, vittrat)
    • skrumpna ihop werkwoord (skrumpnar ihop, skrumpnade ihop, skrumpnat ihop)

Conjugations for schrompelen:

o.t.t.
  1. schrompel
  2. schrompelt
  3. schrompelt
  4. schrompelen
  5. schrompelen
  6. schrompelen
o.v.t.
  1. schrompelde
  2. schrompelde
  3. schrompelde
  4. schrompelden
  5. schrompelden
  6. schrompelden
v.t.t.
  1. ben geschrompeld
  2. bent geschrompeld
  3. is geschrompeld
  4. zijn geschrompeld
  5. zijn geschrompeld
  6. zijn geschrompeld
v.v.t.
  1. was geschrompeld
  2. was geschrompeld
  3. was geschrompeld
  4. waren geschrompeld
  5. waren geschrompeld
  6. waren geschrompeld
o.t.t.t.
  1. zal schrompelen
  2. zult schrompelen
  3. zal schrompelen
  4. zullen schrompelen
  5. zullen schrompelen
  6. zullen schrompelen
o.v.t.t.
  1. zou schrompelen
  2. zou schrompelen
  3. zou schrompelen
  4. zouden schrompelen
  5. zouden schrompelen
  6. zouden schrompelen
diversen
  1. schrompel!
  2. schrompelt!
  3. geschrompeld
  4. schrompelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor schrompelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
krympa ineenkrimpen; ineenschrompelen; schrompelen achteruitgaan; afnemen; afnemend; declineren; inkrimpen; kleiner worden; krimpen; minder worden; slinken; slinkend; tanend; verkleinen
skrumpna ihop indrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen
vittra indrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen