Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. sparen:
  2. spar:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor sparen (Nederlands) in het Zweeds

sparen:

sparen werkwoord (spaar, spaart, spaarde, spaarden, gespaard)

  1. sparen (op bankrekening zetten)
    banka; göra en insättning; sätta in pengar på banken
    • banka werkwoord (bankar, bankade, bankat)
    • göra en insättning werkwoord (gör en insättning, gjorde en insättning, gjort en insättning)
    • sätta in pengar på banken werkwoord (sätter in pengar på banken, satte in pengar på banken, satt in pengar på banken)
  2. sparen (ontzien; in acht nemen; verschonen)
    spara; tänka över
    • spara werkwoord (sparar, sparade, sparat)
    • tänka över werkwoord (tänker över, tänkte över, tänkt över)
  3. sparen (bijeenzamelen; verzamelen; vergaren; opeenhopen; oppotten)
    samla; packa; samla ihop
    • samla werkwoord (samlar, samlade, samlat)
    • packa werkwoord (packar, packade, packat)
    • samla ihop werkwoord (samlar ihop, samlade ihop, samlat ihop)

Conjugations for sparen:

o.t.t.
  1. spaar
  2. spaart
  3. spaart
  4. sparen
  5. sparen
  6. sparen
o.v.t.
  1. spaarde
  2. spaarde
  3. spaarde
  4. spaarden
  5. spaarden
  6. spaarden
v.t.t.
  1. heb gespaard
  2. hebt gespaard
  3. heeft gespaard
  4. hebben gespaard
  5. hebben gespaard
  6. hebben gespaard
v.v.t.
  1. had gespaard
  2. had gespaard
  3. had gespaard
  4. hadden gespaard
  5. hadden gespaard
  6. hadden gespaard
o.t.t.t.
  1. zal sparen
  2. zult sparen
  3. zal sparen
  4. zullen sparen
  5. zullen sparen
  6. zullen sparen
o.v.t.t.
  1. zou sparen
  2. zou sparen
  3. zou sparen
  4. zouden sparen
  5. zouden sparen
  6. zouden sparen
en verder
  1. ben gespaard
  2. bent gespaard
  3. is gespaard
  4. zijn gespaard
  5. zijn gespaard
  6. zijn gespaard
diversen
  1. spaar!
  2. spaart!
  3. gespaard
  4. sparend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor sparen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
samla ihop samenkomen
tänka över peinzer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
banka op bankrekening zetten; sparen hengsten; rammen; stompen
göra en insättning op bankrekening zetten; sparen
packa bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen emballeren; inpakken; inwikkelen; verpakken
samla bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; bij elkaar brengen; bijeen scharrelen; bijeenbrengen; bijeenroepen; bijeenzoeken; concentreren; convoceren; cumuleren; erbij komen; inzamelen; meenemen; oogsten; ophalen; oppikken; plukken; samenbrengen; samenpakken; samenrapen; samenroepen; samenscholen; verenigen; vergaren; verzamelen; weghalen; wegnemen
samla ihop bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen accumuleren; bij elkaar brengen; bij elkaar vegen; bijeenbrengen; concentreren; hopen; opeenhopen; oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen; samenbrengen; samenscholen
spara in acht nemen; ontzien; sparen; verschonen achterhouden; archiveren; behouden; besparen; bespreken; bewaren; geld besparen; matigen; minder gebruiken; opbergen; opslaan; opsparen; opzijleggen; reis boeken; reserveren; terughouden; vastleggen; zuinig zijn
sätta in pengar på banken op bankrekening zetten; sparen
tänka över in acht nemen; ontzien; sparen; verschonen aarzelen; afwegen; beschouwen; doordenken; dubben; overdenken; overwegen; talmen; weifelen; wikken en wegen

Verwante woorden van "sparen":


Wiktionary: sparen


Cross Translation:
FromToVia
sparen spara save — store for future use
sparen spara économiserdépenser avec ménagement, avec le souci d’épargner.
sparen spara épargner — Ménager quelque chose, ne l’employer qu’avec réserve.

sparen vorm van spar:

spar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de spar (sparrenboom)
    gran
    • gran [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor spar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gran spar; sparrenboom den; dennenboom

Verwante woorden van "spar":


Verwante definities voor "spar":

  1. bepaald soort naaldboom1
    • sparren worden gebruikt als kerstboom1

Wiktionary: spar

spar
noun
  1. Picea, een soort naaldboom

Cross Translation:
FromToVia
spar gran; ädelgran fir — conifer of the genus Abies
spar gran spruce — tree from the genus Picea
spar gran; granträ spruce — wood of a spruce
spar gran FichteNadelbaum der Gattung Picea mit kurzen, spitzen Nadeln und hängenden Zapfen.
spar gran sapin — (botanique) arbre conifère résineux de la famille des pinacées (conifères) à aiguilles persistantes, au tronc droit, dont le fruit est un cône.
spar granar; gran épicéa — botan|nocat=1 arbre résineux de haute taille, proche du sapin, de la famille des pinacées.