Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. toeleveren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor toeleveren (Nederlands) in het Zweeds

toeleveren:

toeleveren werkwoord (lever toe, levert toe, leverde toe, leverden toe, toegeleverd)

  1. toeleveren (aanleveren; leveren; bezorgen; )
    skicka; leverera; lämna
    • skicka werkwoord (skickar, skickade, skickat)
    • leverera werkwoord (levererar, levererade, levererat)
    • lämna werkwoord (lämnar, lämnade, lämnat)

Conjugations for toeleveren:

o.t.t.
  1. lever toe
  2. levert toe
  3. levert toe
  4. leveren toe
  5. leveren toe
  6. leveren toe
o.v.t.
  1. leverde toe
  2. leverde toe
  3. leverde toe
  4. leverden toe
  5. leverden toe
  6. leverden toe
v.t.t.
  1. heb toegeleverd
  2. hebt toegeleverd
  3. heeft toegeleverd
  4. hebben toegeleverd
  5. hebben toegeleverd
  6. hebben toegeleverd
v.v.t.
  1. had toegeleverd
  2. had toegeleverd
  3. had toegeleverd
  4. hadden toegeleverd
  5. hadden toegeleverd
  6. hadden toegeleverd
o.t.t.t.
  1. zal toeleveren
  2. zult toeleveren
  3. zal toeleveren
  4. zullen toeleveren
  5. zullen toeleveren
  6. zullen toeleveren
o.v.t.t.
  1. zou toeleveren
  2. zou toeleveren
  3. zou toeleveren
  4. zouden toeleveren
  5. zouden toeleveren
  6. zouden toeleveren
en verder
  1. ben toegeleverd
  2. bent toegeleverd
  3. is toegeleverd
  4. zijn toegeleverd
  5. zijn toegeleverd
  6. zijn toegeleverd
diversen
  1. lever toe!
  2. levert toe!
  3. toegeleverd
  4. toeleverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor toeleveren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lämna heengaan; vertrekken; weggaan
skicka verzending
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leverera aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; inleveren; leveren; overhandigen; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen; verlenen; verstrekken
lämna aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren afbreken; afstand doen; afzien; eraf gaan; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan; zich verwijderen
skicka aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren aanbieden; aangeven; aanreiken; geven; opsturen; posten; reiken; sturen; toezenden; versturen; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden