Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. verzekeren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verzekeren (Nederlands) in het Zweeds

verzekeren:

verzekeren werkwoord (verzeker, verzekert, verzekerde, verzekerden, verzekerd)

  1. verzekeren (garanderen; waarborgen; instaan voor; vast beloven)
    garantera
    • garantera werkwoord (garanterar, garanterade, garanterat)
  2. verzekeren (vastmaken; vastleggen; bevestigen; )
    fastknyta; fastbinda; fästa
    • fastknyta werkwoord (fastknyter, fastknöt, fastknutit)
    • fastbinda werkwoord (fastbinder, fastband, fastbundit)
    • fästa werkwoord (fästar, fästade, fästat)

Conjugations for verzekeren:

o.t.t.
  1. verzeker
  2. verzekert
  3. verzekert
  4. verzekeren
  5. verzekeren
  6. verzekeren
o.v.t.
  1. verzekerde
  2. verzekerde
  3. verzekerde
  4. verzekerden
  5. verzekerden
  6. verzekerden
v.t.t.
  1. heb verzekerd
  2. hebt verzekerd
  3. heeft verzekerd
  4. hebben verzekerd
  5. hebben verzekerd
  6. hebben verzekerd
v.v.t.
  1. had verzekerd
  2. had verzekerd
  3. had verzekerd
  4. hadden verzekerd
  5. hadden verzekerd
  6. hadden verzekerd
o.t.t.t.
  1. zal verzekeren
  2. zult verzekeren
  3. zal verzekeren
  4. zullen verzekeren
  5. zullen verzekeren
  6. zullen verzekeren
o.v.t.t.
  1. zou verzekeren
  2. zou verzekeren
  3. zou verzekeren
  4. zouden verzekeren
  5. zouden verzekeren
  6. zouden verzekeren
diversen
  1. verzeker!
  2. verzekert!
  3. verzekerd
  4. verzekerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verzekeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fastbinda bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren dichtbinden; toebinden
fastknyta bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren
fästa bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan een touw vastleggen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; bevestigen; hechten; implanteren; in de val laten lopen; inplanten; knopen; strikken; uitlijnen; vasthaken; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen
garantera garanderen; instaan voor; vast beloven; verzekeren; waarborgen vergewissen

Synoniemen voor "verzekeren":


Verwante definities voor "verzekeren":

  1. ervoor zorgen dat zeker is1
    • bij een vakantie in het zuiden bent u verzekerd van zon1
  2. er een overeenkomst voor afsluiten waardoor schade vergoed wordt1
    • wij hebben ons verzekerd tegen brand en diefstal1

Wiktionary: verzekeren


Cross Translation:
FromToVia
verzekeren se till; säkerställa ensure — make sure or certain
verzekeren bejaka; jaka; hävda; påstå affirmerassurer, soutenir qu’une chose est vraie.
verzekeren beskydda; freda; skydda; värja; värna; lova; garantera; betrygga; försäkra assurerrendre stable.
verzekeren betrygga certifier — Témoigner qu’une chose est vraie.