Zweeds

Uitgebreide vertaling voor missa (Zweeds) in het Nederlands

missa:

missa werkwoord (missar, missade, missat)

  1. missa (förbise)
    missen; mislopen; iets mislopen
    • missen werkwoord (mis, mist, miste, misten, gemist)
    • mislopen werkwoord (loop mis, loopt mis, liep mis, liepen mis, misgelopen)
    • iets mislopen werkwoord
  2. missa (se förbi)
    voorbijzien
    • voorbijzien werkwoord (zie voorbij, ziet voorbij, zag voorbij, zagen voorbij, voorbij gezien)
  3. missa (fattas; vara borta)
    ontbreken; mankeren; verzuimen; afwezig zijn
    • ontbreken werkwoord (ontbreek, ontbreekt, ontbrak, ontbraken, ontbroken)
    • mankeren werkwoord (mankeer, mankeert, mankeerde, mankeerden, gemankeerd)
    • verzuimen werkwoord (verzuim, verzuimt, verzuimde, verzuimden, verzuimd)
    • afwezig zijn werkwoord (ben afwezig, bent afwezig, is afwezig, was afwezig, waren afwezig, afwezig geweest)
  4. missa
    mistasten
    • mistasten werkwoord (tast mis, tastte mis, tastten mis, misgetast)

Conjugations for missa:

presens
  1. missar
  2. missar
  3. missar
  4. missar
  5. missar
  6. missar
imperfekt
  1. missade
  2. missade
  3. missade
  4. missade
  5. missade
  6. missade
framtid 1
  1. kommer att missa
  2. kommer att missa
  3. kommer att missa
  4. kommer att missa
  5. kommer att missa
  6. kommer att missa
framtid 2
  1. skall missa
  2. skall missa
  3. skall missa
  4. skall missa
  5. skall missa
  6. skall missa
conditional
  1. skulle missa
  2. skulle missa
  3. skulle missa
  4. skulle missa
  5. skulle missa
  6. skulle missa
perfekt particip
  1. har missat
  2. har missat
  3. har missat
  4. har missat
  5. har missat
  6. har missat
imperfekt particip
  1. hade missat
  2. hade missat
  3. hade missat
  4. hade missat
  5. hade missat
  6. hade missat
blandad
  1. missa!
  2. missa!
  3. missad
  4. missande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor missa:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwezig zijn fattas; missa; vara borta
iets mislopen förbise; missa
mankeren fattas; missa; vara borta
mislopen förbise; missa misslyckas; tappa ansikte
missen förbise; missa vara saknad
mistasten missa
ontbreken fattas; missa; vara borta
verzuimen fattas; missa; vara borta negligera
voorbijzien missa; se förbi

Synoniemen voor "missa":

  • sumpa; försitta; undgå; bomma

Wiktionary: missa


Cross Translation:
FromToVia
missa missen miss — to fail to hit
missa snappen; niet; overheen; ergens; kijken; lezen miss — to fail to understand
missa missen miss — to be late for something
missa missen; mankeren; absent zijn; afwezig zijn; schelen; misgrijpen; mislopen manquer — (vieilli) faillir, tomber en faute.
missa misgrijpen; mislopen; missen rater — Ne pas partir, en parlant d’une arme à feu. (Sens général).